Home Reizen van Jan en Carla

Indonesië:

Nusa Tenggara

bij ons bekend als

de Kleine Sunda-eilanden

5 – 27 oktober 2013

Waarom weer naar Indonesië?

Per slot van rekening zijn we al in 1991 naar Sumatra, Java en Sulawesi (voorheen Celebes) geweest en in december 2008 naar de Molukken. Mijn credo was en is nog steeds dat er nog zo veel meer mooie en interessante landen op deze wereld zijn. Maar Jan was na de eerste kennismaking al meteen verliefd op dit land en misschien kruipt bij mij toch het bloed waar het niet gaan kan? Dit keer dus de Kleine Sunda-eilanden. Nog steeds zit het liedje in mijn hoofd, dat we op de lagere school leerden bij  aardrijkskunde:  

 

Sumba en Timor (inmiddels half zelfstandig) slaan we over, daarentegen bezoeken we wèl Komodo, Rinca en nog wat kleine eilandjes.

Reisroute en overnachtingsplaatsen:

Onderstaand kaartje geeft de oorspronkelijke reisroute aan, maar op 2 augustus voorafgaand aan de vakantie ontvangen we een e-mail met de volgende mededeling:".....In oktober zullen de APEC landen, de landen die aan de Grote Oceaan grenzen, bijeenkomen voor overleg op Bali. Bij deze bijeenkomst zullen onder andere Barak Obama namens de VS en Vladimir  Poetin namens Rusland aanwezig zijn. De overheid van Indonesië heeft hierom besloten van 5 tot en met 9 oktober de luchthaven van Bali te sluiten. De reis Indonisië Sunda Eilanden met vertrek op 6 oktober zou volgens het oorspronkelijke programma op 7 oktober op Bali moeten landen...." en verder:
".... We hebben de route wel moeten aanpassen. Zo zal de reis in omgekeerde volgorde worden uitgevoerd. Daarnaast zal een dag eerder naar Indonesië worden gevlogen waardoor de reis een dag langer wordt. Er wordt op Lombok ingevlogen in plaats van Bali, waarna de reis begint op de Gili Eilanden...."

 

We starten dus op  Gili Meno. Vervolgens reizen we naar Lombok, Sumbawa, Komodo Nationaal Park en Flores. En tot slot gaan we met een binnenlandse vlucht naar Bali.

 Onze overnachtingsplaatsen zijn:

  • op LOMBOK: Gili Meno en Tetebatu

  • op SUMBAWA: Sumbawa Besar en Bima

  • op KOMODO/RINCA: boot

  • op FLORES: Ruteng, Bajawa, Riung, Ende en Maumere

  • op BALI: Ubud en Sanur

  • Indonesië en Nusa Tenggara

    Indonesië
    Het land heeft een oppervlakte van 46 maal Nederland en bestaat uit ongeveer 17.500  eilanden, waarvan ± 6.000 bewoond zijn. Ze beslaan een afstand van Schotland tot Iran. Het land telt 250 miljoen inwoners en deze zijn zeer ongelijk verspreid over de archipel: ruim twee derde van de bevolking woont op Java, Bali en Sumatra, terwijl deze eilanden maar 7 procent van de totale oppervlakte beslaan. Het oostelijk deel van Indonesië staat bekend als de regio van religieuze en culturele minderheden, als kleurrijk en cultureel authentiek. Maar het is ook het minst ontwikkelde gebied. De natuur is enorm  divers en dat geldt ook voor de culturen van de meer dan driehonderd verschillende bevolkingsgroepen. Niet voor niets is 'Bhinneka Tunggal Ika',  vrij vertaald als 'Eenheid in verscheidenheid' de wapenspreuk van Indonesië.

    Even over het wapen van Indonesië: de Garuda (half mens half adelaar) is het nationale symbool en  is het centrale element in het wapen. De Garuda heeft 17 veren aan elk vleugel, 8 staartveren en 45 nekveren. Bij elkaar brengt het de onafhankelijkheidsdag van Indonesië: 17 augustus (de achtste maand) (19)45. Op de borst van de Garuda staat de Pancasila, de filosofische grondslag van de Indonesische staat (panca betekent 'vijf' en sila betekent 'rechtschapenheid' of 'moreel juist gedrag'). Deze wordt gesymboliseerd door: de Ster, de Gesloten Ketting, de Waringinboom, de Banteng, de Rijsthalm en Katoentak.

    Nusa Tenggara.
    Ten oosten van Bali strekt zich een archipel uit van ongeveer 500 grote en kleine eilanden. Deze regio vormt de zuidoostelijke grens van Indonesië en wordt daarom in het bahasa aangeduid als Nusa Tenggara, letterlijk ‘de zuidoostelijke eilanden’. Bij ons is dit gebied bekend als de Kleine Sunda-eilanden. Deze keten van dunbevolkte eilanden is ontstaan door een onderzeese bergketen; de eilanden zijn dus eigenlijk niets meer dan de toppen van een enorm gebergte onder de zeespiegel.

    Het gebied bestaat uit twee provincies: Nusa Tenggara Barat (het westelijk deel, bestaande uit Lombok en Sumbawa) en Nusa tenggara Timur (het oostelijk deel, bestaande uit Sumba, Flores, West-Timor en de kleinere omliggende eilanden). Elk van de Kleine Sunda-eilanden heeft een duidelijk eigen karakter. Zo is Lombok overwegend groen en vruchtbaar en is het naast gelegen eiland Sumbawa al weer wat droger en dunner begroeid. Flores en Sumba hebben vooral prachtige bergen en heuvels en schitterende stranden. De bevolking van Lombok en Sumbawa is vooral islamitisch, terwijl de inwoners op Flores overwegend katholiek en die op Timor protestant zijn. Op alle eilanden vind je nog veel traditionele dorpjes en er worden nog zo'n 70 talen gesproken. Economisch behoort m.n. het oostelijk deel van Nusa Tenggara tot de stiefkinderen van Indonesië. Er is nauwelijks industrie en ook bodemschatten ontbreken, behalve op Sumbawa waar een aantal jaren geleden goud is ontdekt. De meeste bewoners verdienen de kost als visser, landbouwer of veeboer. Ook wat betreft toerischtische ontwikkelingen lopen de Kleine Sunda-eilanden jaren achter. Met uitzondering van Lombok, dat de laatste jaren steeds meer vakantiegangers trekt.

    De Kleine Sunda-eilanden wijken af van de rest van Indonesië zowel wat betreft landschap, als bevolking en natuur. Dit is te verklaren door de 'Wallace-lijn' genoemd naar de 19e eeuwse Britse onderzoeker A.R. Wallace. Deze denkbeeldige lijn verdeelt Indonesië in de Grote en Kleine Sunda-eilanden en loopt tussen de Indonesische eilanden Bali en Lombok door, noordwaarts tussen Kalimantan (voorheen Borneo) en Sulawesi (voorheen Celebes) en vandaar oostwaarts tussen de Pilippijnen en Sulawesi. Wallace zocht naar een verklaring waarom de dieren- en plantenwereld in het westen van Indonesië zo verschilt van die in het oosten. Het blijkt dat de eilanden ten westen van de lijn omgeven zijn door relatief ondiepe zeeën. Dat ondersteunt de theorie dat deze eilanden voor de laatste ijstijd verbonden waren met het Aziatische vasteland. De eilanden ten oosten van de lijn behoorden tot het Australische continent. Zo zijn er bijv. paradijsvogels  die voorkomen op Lombok, maar die je niet zult tegenkomen op Bali. Daarentegen tref je wèl buideldieren aan op Sulawesi en eilanden ten oosten hiervan, maar niet op Kalimantan.

    Verslag van de reis

    Dag 1 – zaterdag 5 oktober, Vertrek Amsterdam

    Het is nog donker als we s'morgens om kwart over zes van huis vertrekken om eerst naar Stef in Zutphen te gaan, want hij zal ons naar Schiphol brengen. We zijn er ruim op tijd, maar dat mag ook wel want het duurt anderhalf uur voordat we geld gewisseld hebben en door de douane zijn. We vertrekken als miljonairs want honderd euro staat ongeveer gelijk aan anderhalf miljoen rupiah.

    Een snelle kop koffie en dan naar de gate. We vliegen met Singapore Airlines, hebben royaal beenruimte en hoewel het voedsel in een vliegtuig meestal geen smakelijke hap is smaakt de lunch ons toch goed. Ik denk dat ook het uitermate vroege tijdstip van ons summiere ontbijtje hiertoe heeft bijgedragen. Vervolgens word ik wat minder enthousiast want het is onaangenaam koud en het moet negen (!) uur duren voordat we weer wat te eten/drinken krijgen. Het laatste zal wel een bezuinigingsmaatregel zijn.

    Dag 2 – zondag 6 oktober, Aankomst Lombok, transfer naar Gili Meno

    LOMBOK

    De naam Lombok betekent in bahasa Indonesia 'rode peper'. Het eiland ligt ten westen van Sumbawa en wordt aan de andere kant door de ± 45 km brede en zeer diepe Straat Alas gescheiden van Bali. Lombok is wat kleiner en de mensen zijn er armer, maar het is ook een oase van rust vergeleken bij Bali. Men zegt wel eens 'het onbedorven Bali'. Het landschap wordt bepaald door een bergketen, met als hoogste piek Gunung Rinjani, een vulkaan van 3726 m. hoogte. Rondom de vulkaan zijn prachtige rijstvelden die zeker niet onderdoen voor de rijstvelden op Bali, maar meer naar het oosten en zuiden wordt het landschap steeds droger. De Gili-eilanden, drie kleine eilandjes voor de westkust, worden hoofdzakelijk bezocht vanwege de rijkdom aan onderwaterleven en de kristalheldere wateren daaromheen. Op Lombok staan talloze moskeeën en er worden er met behulp van Arabische gelden nog eens vele bijgebouwd. Lombok wordt daarom ook vaak 'het eiland met de duizend moskeeën' genoemd. De bevolking van Lombok.

    Op het nauwelijks twee jaar oude vliegveld van Lombok ontmoeten we Komang, onze reisleider. Het is nu nog 2½ uur met de bus rijden naar Bangsal. Onderweg kunnen we de Gili-eilanden voor de kust al zien liggen. En dan de laatste etappe: vanaf het havenplaatsje Bangsal op Lombok is het nog drie kwartier varen naar Gili Meno. De bootjes vertrekken vanaf het strand, er is geen pier. Ook niet als je aanlegt bij Gili-Meno, dus natte voeten.

    De zee is behoorlijk ruw en ik voel me al weer misselijk worden, maar ik red het net. We leggen aan, pal voor ons hotel, dat bestaat uit verschillende gebouwtjes met een paar kamers en waarje de zee constant hoort ruizen, heerlijk.

    Dag 3 – maandag 7 oktober, Gili Meno (1)

    De Gili eilanden (Gili=eiland in het Sasak)  liggen voor de noordwestkust van Lombok en bestaan ??uit drie koraal-atollen: Gili Air, Gili Meno en Gili Trawangan, allemaal omgeven door witte zandstranden met wuivende palmen en kristalhelder water. 15% van de koraalriffen in de wereld ligt in de zeeën rond Indonesië maar door het vissen met dynamiet is helaas veel beschadigd of dood. De zee heeft een gemiddelde watertemperatuur van 28°C. De sfeer op de eilanden is enorm relaxed en er is dan ook geen politie aanwezig. Men verplaatst zich te voet, per paard en wagen of per fiets want op de Gili-eilanden zijn motorvoertuigen verboden;  lekker rustig dus. De drie eilanden hebben allemaal een eigen karakter: Trawangan wordt gezien als het feesteiland, Meno staat bekend als de rustigste van de drie met de mooiste stranden en Gili Air zit daar tussenin.

    Gili Meno.
    Tussen Gili Air en Gili Trawangan ligt het mooie Gili Meno. Het is de kleinste van de drie: in ongeveer 1,5 uur wandel je om het eiland.Meno telt slechts een paar honderd inwoners. Er is geen zoet water aanwezig op het eiland, dus al het zoete water wordt gebracht van Lombok. In het binnenland is een zoutmeer waar van mei tot oktober zout gewonnen wordt. Hier halen de lokale bewoners hun zout vandaan.Het toerisme op dit eiland is kleinschaliger dan dat van zijn broertjes en ook de accommodaties zijn eenvoudiger. Ze liggen vooralaan de zuidoostkust (uit de wind). De stranden en het water langs Gili Meno zijn het mooist van de drie eilanden. Omdat het er ook veel rustiger is trekt het vooral de vakantiegangers aan die lekker willen ontspannen en af en toe een duik nemen in de zee en die niet op zoek zijn naar veel vertier.

    We hebben het klokje rond geslapen, dus het slaaptekort is wel weer ingehaald. Eerst maar eens rustig ontbijten, per slot van rekening alle tijd want we hebben een dagje niks doen. Daarom besluiten we na het ontbijt een rondje eiland te doen, want er loopt een pad langs het strand over het hele eiland. Het is erg rustig en we kunnen de eilanden Gili Trawangan en Gili Air vlakbij zien liggen. Ook het zoutmeertje zien we, maar de tijd van zoutwinning is voorbij dus er is weinig activiteit.   

    Ergens op een terras aan het strand drinken we een vers geperst vruchtensapje en het lijkt wel alsof we meespelen in een reclamespotje van het zwitserlevengevoel! We lopen zeer op ons gemak. Dat kan ook niet anders, want het pad bestaat uit mul zand en dat is nu eenmaal niet een ondergrond om  even lekker door te stappen. Na een kleine twee uur zijn we weer terug en steken ons in badkleding, zoeken een ligbedje in de schaduw op het strand en vermaken ons daarna met lezen en zwemmen.'s Avonds eten we op het strand saté en vis van de barbecue en we zitten hier tot laat in de avond bij een lekkere temperatuur met een verkoelend briesje vanuit zee. Als we naar bed gaan blijk ik een contactlens kwijt te zijn; dat begint al goed deze vakantie! 

    Dag 4 – dinsdag 8 oktober, Gili Meno (2)

    Na het ontbijt flippers passen en dan vertrekken we met z'n achten voor een snorkeltochtje.  We zitten in een glasbodemboot, zodat we al varende onder water kunnen kijken.

    Bij de eerste stop waar we gaan snorkelen blijkt er behoorlijk wat stroming te zijn, waardoor een aantal het al snel laat afweten. De bootsman, tevens snorkelbegeleider, houdt de zwemmers goed in de gaten. De gekleurde visjes zijn mooi, maar het koraal is hier allemaal dood voornamelijk door het vissen met dynamiet. Toch blijft het de moeite waard en ik zie dicht onder me een grote zeeschildpad zwemmen: fantastisch! Terug op de boot blijkt dat de onderwatercamera, speciaal aangeschaft voor deze vakantie, het bij de eerste nattigheid al laat afweten. Een miskoop dus, maar gelukkig was hij niet zo duur dus we maken er ons maar niet al te druk om. De tweede snorkelplek wordt overgeslagen omdat het er te gevaarlijk is door de harde wind. We varen weer een end verder naar een plek waar het wel mogelijk is te snorkelen. De bootsman neemt me bij de hand en al snorkelend brengt hij me naar een grote rots onder water. Hierop lijken fel gekleurde bloemetjes te zitten: van oranje tot paars en van goudgeel tot kobaltblauw. Als je tegen zo'n bloemetje tikt sluit het zich razendsnel en zie je alleen nog een fel gekleurd minuscuul puntje. Het heeft iets van een kruidje-roer-me-niet, maar dan onder water. Heel bijzonder.Weer terug op de boot begint het steeds harder te waaien. Bij het eiland Gili Air, waar je zo ongeveer gezandstraald wordt, leggen we aan om te lunchen in een restaurantje aan het strand. De gado-gado smaakt heerlijk. En dan gaat het weer terug naar ons hotel op Gili Meno. Er zijn nu stevige golven, waardoor de boot regelmatig de diepte in duikt. Ook ligt hij af en toe angstig schuin en het water  komt bij bakken overboord. Het is dat we onze badkleding aan hebben, want anders hadden we geen droge draad meer aan ons lijf gehad. Maar er wordt veel gelachen. Gek genoeg niet misselijk. Waarschijnlijk heeft twee dagen geleden toch ook de vermoeidheid van de reis meegespeeld.

    Weer terug bij onze kamer gaan we meteen (koud) douchen om het zout uit onze haren te spoelen, wassen onze badkleding uit, brengen de flippers terug, drinken wat op het terras en dan is het de verdere dag ... rust.

    Dag 5 – woensdag 9 oktober, Gili Meno – Tetebatu

    Vandaag verlaten we Gili Meno weer. De boot kan door de hoge golven niet voor het hotel aanleggen, dus lopen we naar de steiger zo'n 200 m verderop terwijl de bagage er met paard en wagen naar toe wordt gebracht.

    De overtocht naar Lombok is heftig en het kost moeite om overeind te blijven wanneer we uit de boot geklommen zijn en nog een stukje door het water naar het strand moeten lopen. Een aantal vrouwen komt om de bagage op hun hoofd van de boot naar de bus te brengen terwijl hun mannen languit op bamboebedden liggen en al keuvelend en toekijken hoe de vrouwen het zware werk doen. Volgens Komang, onze reisleider, zijn de mannen hier net ziekenauto's (op toontje van de sirene): "dóe dìt – dóe dàt  – dóe dìt – dóe dàt..."!! Nog nauwelijks onderweg met de bus zien we een aantal vrouwen pinda's oogsten.

    Niet veel later zijn er veel aapjes langs de weg. Ze zijn niet agressief. Bij een markt onderweg kijken we even rond. Altijd leuk om daar overheen te scharrelen. Bij de markt staan lange rijen paard-en-wagens, het openbare vervoer hier.

    Dan is het tijd voor het culturele werk. We bezoeken de tempels van Lingsar

    De tempels van Lingsar Hier komt men aan het begin van de regentijd bijeen en bidt de goden om hun zegen en een rijke oogst. Lingsar komt van Aik Engsar, dat verschijnend water betekent, en refereert aan de bron 200 meter ten oosten van het complex. De tempel, die als de meest heilige van het eiland beschouwd wordt, is in 1714 gebouwd. In de 19e eeuw is de tempel herbouwd als symbool van harmonie tussen de Sasak moslims en de Balinese hindoes. Eigenlijk zijn drie religies in de tempel gecombineerd: naast de Hindoegodsdienst en de animistische Wektu-Telu draagt de tempel ook duidelijke islamitische kenmerken. De in sarongs omwikkelde stenen, die ieder een familielijn aanduiden, zijn duidelijk animistisch.

    In de twee kleine vijvers bij de toegangspoort leven heilige alen, die met eieren gevoerd worden. Volgens oud Javaans geloof zijn de alen een teken van verheven spiritualiteit. Vanuit heel Lombok komen mensen naar deze tempel om offers te brengen; dit doen ze drie keer per dag. Naast rijst, bloemen en noten, worden ook de ingepakte stenen, afkomstig van een heilige berg, als offers gebruikt. Families die een bezoek aan de tempel brengen blijven vaak meerdere dagen. Komang had de vorige dag al gevraagd of we er bezwaar tegen zouden hebben om vandaag bij de bevolking thuis te gaan lunchen. Hij zal ons naar het huis van de voormalige sultan brengen, die nu een bescheiden onderkomen heeft. Die 'sultan' blijkt hij zelf te zijn. Hij heeft de grootste lol omdat we niet door hadden dat we naar zijn huis zouden gaan. Hij woont hier met vrouw en drie kinderen plus zijn ouders. Hij is een echte Balinees, dus hindoe, maar woont tegenwoordig op Lombok. Hij spreekt uitstekend Nederlands, zelfs spreekwoorden en uitdrukkingen gebruikt hij en ook grapjes maken gaat hem goed af. Alleen met het gebruik van de juiste klemtoon heeft hij wat moeite. Maar wie maalt daar nu om? Over zijn naam valt wel wat te zeggen: omdat hij de 3e zoon is, is zijn naam Komang en dat betekent gewoon de 3e. Dus als je in een grote groep Komang roept krijg je waarschijnlijk meerdere reacties. Voor je geboorte is je naam al bepaald, dus prille ouders hoeven nooit over een naam na te denken!

    Op Bali is het gewoonte om de kinderen uit een bepaalde kaste volgens een voorgeschreven volgorde namen te geven. Het eerste kind krijgt de naam Wayan, het tweede Made, het derde Komang en de vierde Ketut. Je naam is niet meer dan een nummering. De 1e, de 2e, enz. en bij 5 begin je weer bij 1 (Wayan), maar met de toevoeging ’jongere’. Om een onderscheid te maken in het geslacht wordt er bij mannen 'I' voor geplaatst en bij de vrouwen 'Ni'.  In het dagelijks leven hebben de mannen vaak van jongs af aan een bijnaam gekregen. Veel mensen kennen een ander niet eens bij zijn officiële naam. We worden allerhartelijkst  ontvangen en zijn vrouw heeft een heerlijk maal voor ons gemaakt: kleine loempiaatjes, een zeer rijk gevulde soto ayam, witte rijst met sateetjes en groenten, kroepoek, enz. Als nagerecht verse nanka (jackfruit) en een indonesisch drankje en tot slot een kop koffie. Zeer royaal en bijzonder smakelijk. Opa helpt bij het maken van de saté, een buurvrouw bij het maken van de loempia's. Zijn kinderen dragen de namen Hiske (Friese naam), Theo en Floris. We vragen natuurlijk waarom zijn dochter een Friese naam heeft, vrij ongebruikelijk toch op Lombok. Hij blijkt vroeger een Foster Parentskind geweest te zijn en heeft uit dankbaarheid zijn kinderen naar zijn weldoeners vernoemd. We nemen hartelijk afscheid van de familie en rijden dan naar Narmada.

    Het zomerpaleis van Narmada.
    In 1805 liet een Balinese koning in Narmada een zomerpaleis bouwen,  omgeven door prachtige terrasvormige tuinen met water. Omdat de koning zelf te oud werd om de Rinjani te beklimmen om daar zijn offers in het heilige meer te werpen, moest dit paleis een replica van de vulkaan worden. Het kunstmatige meer heeft de vorm van de Anak Segara, het kratermeer van de Rinjani. Volgens de bevolking was het niet meer kunnen volbrengen van de klim niet de enige reden waarom de vorst het meer liet aanleggen. Gezegd wordt dat hij het paleis en het meer liet aanleggen omdat hij dan een goed zicht had op de door hem uitgenodigde naakt badende dames. Vervolgens nodigde hij zijn favoriete bij hem uit voor het nodige vermaak...
    Het paleis ligt temidden van tuinen met Europees aandoende vijvers en fonteinen. De koning was duidelijk beïnvloed door rijke Hollandse kooplieden en hun beschrijvingen van de grote Europese paleizen. In het tempeltje van de eeuwige jeugd bevindt zich gewijd water dat rechtstreeks van de vulkaan afkomstig schijnt te zijn, en dat de eeuwige jeugd schenkt aan ieder die er drie slokken van neemt en/of er drie keer het gezicht mee wast.

    Dit heiligdom is alleen te betreden na het doneren van de nodige offergaven want je moet er natuurlijk wel wat voor over hebben om jong te blijven! Maar oh, wat een pech .... het tempeltje is gesloten! Hierna rijden we verder richting Tetebatu waar we zullen overnachten. Maar dan is er een opstopping ... een bruiloft! Dit is natuurlijk een buitenkansje voor ons. Er staat een groep enthousiaste muzikanten en een aantal mensen, allen feestelijk gekleed en volgens Komang  familie van de bruidegom. Even later komt uit tegenovergestelde richting de huwelijksstoet. Weer muzikanten en gasten. Ook de kleintjes zijn feestelijk uitgedost. De bruid loopt onder een goudkleurige parasol met links en rechts een jonge vrouw (zussen, vriendinnen?). Een stukje verderop in de stoet, eveneens onder een goudkleurige parasol, de bruidegom. De optocht wordt afgesloten door een paar enorme versterkers op wielen. Dit is erg leuk om mee te maken. Nog geen kilometer verderop komen we nog een bruidsstoet tegen en wat later nog een. Het is de tijd van de tabaksoogst, dus is er geld om een feestje te vieren.

      

    Aan het eind van de middag komen we bij het hotel, dat prachtig ligt met uitzicht op de rijstvelden. We horen de kikkers, de eenden en de krekels. Maar ook het geluid uit de verschillende moskeeën. Dat laatste klinkt wat minder romantisch!

    Dag 6 – donderdag 10 oktober, Tetebatu

    Tetebatu ligt zo'n 11 km ten noorde van de hoofdweg die over het eiland loopt. Het is een klein maar uitgestrekt dorpje aan de voet van de zuidelijke helling van de Gunung Rinjani (3726 meter). Dit is een actieve vulkaan (de laatste tien jaar vijf maal een erupsie;  de meest recente was in 2010) en met zijn 3726 meter is het de op één na hoogste vulkaan van Indonesië.

    Van deze hoge berg stromen veel bergbeken, rivieren en watervallen. De rijke bodem is ideaal voor de landbouw. In de omgeving van Tetebatu vind je dan ook veel rijst- en tabaksvelden. Tetebatu zelf stelt weinig voor, maar door de schitterende omgeving en interessante dorpjes in de buurt trekt het toch toeristen.

    Het heeft vannacht lang en hard geregend, maar 's morgens is het weer droog. Goede temperatuur voor een wandeling. We lopen dwars door de rijstvelden over smalle dijkjes, af en toe een gat in de grond of wat glibberig. Door de wolken zie je soms de vulkaan Rinjani. De rijstvelden zijn onwaarschijnlijk groen, het is prachtig.

    En het kan natuurlijk niet uitblijven: ik ga letterlijk 'plat op mijn gezicht' om het maar netjes uit te drukken. Resultaat: twee tanden door mijn lip, maar verder geen schade. Ik zal er straks wel fraai uitzien met zo'n dikke onderlip, maar ik ben al lang blij dat ik mijn tanden niet gebroken heb. Na een kleine drie uur een korte pauze voor een stuk watermeloen en dan rijden we verder naar de ingang van Rinjani Nationaal Park. Komang heeft heet water, koffie, enz. bij zich en zelfs de koekjes ontbreken niet. Wie nog energie heeft na de wandeling door de rijstvelden gaat nu nog een wandeling van een paar kilometer maken naar de Jeruk Manis waterval.

      

    Deze is niet heel erg indrukwekkend, maar het is natuurlijk ook het eind van de droge tijd. De 50 m hoge waterval ontspringt te midden van groen gebladerte en stort zich in een keteldal. De wandeling er naar toe is al zeer de moeite waard. Volgens de lokale bevolking krijgen kale koppen na een douche onder de waterval weer haar op hun hoofd; we kunnen het niet controleren.Vervolgens rijden we naar Pringgasela, een bekend weversdorp. Onderweg zien we veel tabaksbouw. Er wordt namelijk twee keer per jaar rijst geoogst en in de droge tijd planten ze vaak tabak of mais. Na de rijstoogst wordt het veld opnieuw bewerkt voor een droog gewas en tabak groeit heel snel. De tabaksbladeren worden geplukt, in de zon gedroogd en met de hand versneden tot heel fijne sigarettentabak. Na een paar dagen is de tabak kurkdroog en wordt ze verkocht. In Pringgasela aangekomen krijgen we eerst een uitgebreide lunch, dat wil zeggen rijst met een aantal voor mij onbekende gerechten, erg lekker allemaal. Daarna krijgen we uitleg.

    Pringgasela is het centrum van ikatweverijen.  Het is een dorpje waar vrijwel huis aan huis geweven wordt. In dit en omliggende dorpen worden meisjes vanaf hun tiende levensjaar onderwezen in de weefkunst. Daarbij is het van belang dat alleen natuurlijke planten en primitieve middelen worden gebruikt. Vrouwen weven zo’n zeven uur per dag, zittend op de grond met het weefgetouw op de knieën. De gespannen draden vertonen een kleurenpatroon (en dat is het verschil met gewoon weven) en ook de inslagdraden wijzigen regelmatig van kleur. Het product is een zeer dicht geweven stof van 5m bij 65 cm, nauwelijks te onderscheiden van machinekwaliteit. Zo’n lap is vijf tot zeven weken werk. Songket is een van de meest gecompliceerde vormen. De wevende vrouwen maken deel uit van de ‘korporasi’, die zorgt voor de ontwerpen, de aanvoer van de materialen en de verkoop. De weefsels worden verkocht 5 tot 10% boven de prijs. Van deze opslag krijgen de kinderen extra onderwijs en gaat ook een deel naar de gezondheidszorg. Van de rest wordt nieuw materiaal gekocht en worden de mensen betaald.

    In het dorp Masbagik worden nog op traditionele wijze potten en schalen gemaakt. In een uur tijd kan men een reusachtige pot in ruwe vorm klaar hebben, waarna deze met gladde lavasteen wordt gepolijst en in een open strovuur gebakken wordt. In het kleimengsel zit lava, waardoor het verhitten van de potten en ander aardewerk langzaam moet gebeuren, omdat de kans op in elkaar zakken groot is. Het is grappig om te zien hoe ze de draaischijf met de tenen draaiende houden.

    In dit dorp worden ook bananen en zoete aardappel in schijfjes gesneden, gefrituurd en in zakjes voor de verkoop gedaan. Dit gebeurt allemaal op straat en iedereen werkt mee. Er wordt ons gevraagd of we weten hoe de jambu smaakt en met een stok, waaraan een opvangbakje van een afgesneden plastik fles is gemaakt, worden voor ons de jambu's uit de boom gehaald.

      

    Dan is het weer tijd om naar het hotel te gaan. Lombok doet zijn naam 'eiland met de 1000 moskeeën' eer aan. Zo ongeveer op elke straathoek staat er wel een. Uitgangspunt is dat een moskee nooit meer dan 500 meter van je huis moet zijn, zodat je er altijd je dagelijkse gebeden kunt zeggen. Maar veel nieuwe moskeeën zijn nog lang niet afgebouwd, want ... het geld is op. 's Avonds vallen we in slaap bij het geluid van duizenden kikkers in de rijstvelden.

    Dag 7 – vrijdag 11 oktober, Tetebatu – Sumbawa Besar

    Om half vijf horen we de oproep tot gebed, dus wij ook wakker. Straks gaan we naar het volgende eiland: Sumbawa. Het is ongeveer 1½ uur rijden naar de haven van Labuan Lombok. Onderweg weer een kopje koffie, naar keuze nescafé of kopi tubruk (gemalen koffie met water overgoten).

    Het duurt even voordat de ferry vertrekt voor de overtocht van ongeveer 1½ uur naar Tano op Sumbawa.

     

    SUMBAWA

    Sumbawa ligt ten oosten van Lombok. Het eiland is groter dan Bali en Lombok samen en ongeveer half zo groot als Nederland. Desondanks telt Sumbawa slechts ? van het aantal mensen dat op Lombok woont. Kortom: het is een dunbevolkt gebied. Sumbawa bestaat uit twee grote schiereilanden die door een landengte van elkaar worden gescheiden, en enkele kleine eilandjes. Het westelijke schiereiland heet Semawa en heeft als hoofdstad Sumbawa Besar. Het oostelijke deel heet Bima en heeft een hoofdstad met dezelfde naam: Bima. Het eiland maakt deel uit van de vulkanische keten, die over Nusa Tenggara slingert. Hevige vulkanische uitbarstingen hebben het eiland zijn grillige vorm gegeven. Het grootste deel van het eiland is bergachtig en dus moeilijk te beplanten. De valleien echter zijn vruchtbaar door de lavagrond. Ook wordt er op het eiland goud gedolven. En verder is Sumbawa in heel Indonesië bekend om de honing  van wilde bijen, die een speciale potentieverhogende werking zou hebben.De islamitische heersers van Makassar op Zuid-Sulawesi brachten al heel vroeg de islam naar Sumbawa. Tegenwoordig zijn de inwoners van Sumbawa vrijwel zonder uitzondering orthodoxe islamieten.

    Door de hitte van de winden vanuit het Australische continent biedt het landschap een droge en dorre aanblik. Het ziet er allemaal een beetje troosteloos uit. En de wegen zijn, in tegenstelling tot Lombok, vrijwel uitgestorven. Misschien heeft het ermee te maken dat het vrijdag is en tijd voor het middaggebed, want op Sumbawa zijn ze bijna allemaal streng moslim. Onderweg zien we hoe de jonge rijstplantjes in het water gepoot worden.

     Rijst. In Indonesië wordt moerasrijst het meest verbouwd op de rijstvelden, de zogenaamde sawa's. Deze velden zijn door kleine dijkjes van elkaar gescheiden en kunnen bevloeid of drooggelegd worden. Als de grond goed doorweekt is, wordt het land met een tussenpoos van drie weken geploegd en daarna geëgd met een soort hark. Op kleine kweekbedden wordt de rijst uitgezaaid. Na 30 dagen worden de plantjes in keurige rijen op het rijstveld geplant, telkens 3 plantjes bij elkaar in een kuiltje. Zodra de bloei is begonnen worden er kleine wachthuisjes (goeboeks) op palen gebouwd, waar de vogelwachter gedurende het rijp worden van de rijst de wacht houdt en de vogels verjaagt. Het oogsten gebeurt door vrouwen die met een klein mesje aar voor aar afsnijden. De aren worden in bossen gebonden en opgeslagen in de gemeenschappelijke dorpsschuur of lumbung. Voordat de rijst geoogst wordt laat men de sawa helemaal droog lopen. Na de oogst wordt het veld opnieuw bewerkt voor een droog gewas. Als de geoogste rijst goed droog is wordt ze gedorst, de ruwe korrels worden van het stro gescheiden. Deze ruwe rijst, dus nog in kafjes, heet padi. Door pellen wordt de korrel van de kafjes ontdaan. Het pellen kan machinaal in de rijstpellerijen of met behulp van een rijstblok en een rijststamper gebeuren.

    Halverwege de middag arriveren we bij onze volgende standplaats: een huisjescomplex aan zee, ongeveer 12 km verwijderd van de stad Sumbawa Besar. De huisjes zijn gebouwd op palen en we hebben uitzicht op zee.

       

    Ziet er leuk uit, maar de badkamer ... smerige wc-pot, een miezerig straaltje uit de kraan van de wastafel en de douche. De laatste is zodanig geplaatst dat de wc kleddernat spat en, als je geen voorzorgsmaatregelen neemt, de wc-rol niet meer te gebruiken is. Maar niet getreurd, want het eten is prima.

    Dag 8 – zaterdag 12 oktober, Sumbawa Besar

    Goed geslapen en nu eens niet gewekt door het geluid van de moskee, want we verblijven te ver van de stad. De excursie naar het eiland Moyo en de wateren er om heen waar je zo mooi zou kunnen snorkelen gaat helaas niet door. Het wordt dus een dag niks doen, maar dan ook werkelijk helemaal niets. Wat lezen, klein stukje wandelen want ver kun je hier niet, wat drinken, even zwemmen, lezen, lunchen, een spelletje, enz. enz. Veel meer kun je ook niet doen want het is meer dan 35 graden. 's Avonds hebben we een barbecue op het strand.

    Dag 9 – zondag 13 oktober, Sumbawa Besar - Bima

    Vandaag rijden we van Sumbawa Besar dwars over het eiland naar Bima. Maar eerst bekijken we nog het oude houten sultanspaleis, de Dalam Loka, in Sumbawa Besar. In één van de kamers is een magere tentoonstelling ingericht van een aantal voorwerpen en wat foto's met uitleg. De overige kamers zijn zo goed als leeg. Toch is het de moeite waard om even een kijkje binnen te nemen, al is het alleen maar om een idee te krijgen van het gebouw en hoe het was om er met zo'n 200 man aan hofbedienden te wonen. Van buiten is het niet bepaald een mooi gebouw, hooguit bijzonder

    .

     De Dalam Loka is helemaal van onbeschilderd teakhout gebouwd. Voorheen stonden hier drie oudere paleizen. De eerste sultan van Sumbawa (17e eeuw) bouwde het eerste paleis. Zijn zoon bouwde nog twee paleizen. De laatste sultan bewoonde het paleis tot 1935, waarna hij verhuisde naar een nieuw onderkomen. Het paleis telt 77 zuilen. Oorspronkelijk waren dit er 99, een aantal dat overeenkomt met het aantal facetten van Allah's karakter. De strategisch geplaatste trap zorgde ervoor dat eenieder die het paleis binnenging diep moest buigen voor de sultan en zijn familie. De zeventien treden komen overeen met het vaste aantal islamitische gebeden. De vrouwen hadden aparte vleugels in het paleis en moesten, zo gebood de islam, zelfs van een zijingang gebruik maken. Het was de kinderen van de sultan verboden het paleis te verlaten. Het enige contact dat ze met de buitenwereld hadden vond plaats door de vensters van het paleis. Om de gunst van de sultansfamilie te winnen, voerde de lokale bevolking in het verleden voorstellingen rond het paleis op.

     Verder dus, naar Bima. Het eerste stuk gaat door een saai en kaal landschap. Je ziet heel veel jonge teakaanplant. We komen er ook achter dat de rivieren hier niet alleen gebruikt worden voor mensen om te baden, de was te doen, etc. maar ook paarden worden hier ingezeept en dan de rivier ingestuurd waar ze zich al zwemmend afspoelen. Nooit geweten dat paarden kunnen zwemmen!

    We lopen door het vissersdorpje Labuan Jambu aan de noordkunst. Langs het vervuilde strand liggen veel bagans, dat zijn catamarans met twee zeilen. 's Nachts gaan de vissers met deze boten het water op, waarbij de zee dan verlicht wordt met sterke lampen om de vissen aan te trekken.

           

    Overal ligt de vis te drogen. De huizen zijn van hout en staan twee meter boven de grond op palen. Zo houden de bewoners tijdens de regentijd droge voeten en biedt de ruimte ook bescherming tegen de zon. Daar tussen hangt de was, spelen kinderen, kortom: men leeft onder en tussen de palen. Ook zie ik voor het eerst de vrucht van de 'zuurzak'

    .

    Langs de weg staan overal kleine eenvoudige houten stellages waarin flessen met gelig vocht: benzine voor de talloze bromfietsen. En wat verderop nemen we een kijkje bij een garnalenkwekerij. Maar daar is, behalve de kweekvijvers met de molens voor de zuurstof in het water, weinig te zien. Halverwege de rit kunnen we de vulkaan Tambora in de verte zien liggen.

    Tambora vulkaan. Terwijl de hele wereld van de uitbarsting van de Krakatau heeft gehoord, weten maar weinig mensen dat zich op Sumbawa in 1815 de grootste vulkaanramp sinds duizenden jaren voltrok. Bij de eruptie zakte de top van de Tambora in van 4300 m tot zijn huidige hoogte: 2851 m. Er vielen 10.000 slachtoffers door de uitbarsting en nog eens 65.000 mensen stierven de hongerdood.

    De rit gaat voor een groot deel langs de kust. De andere kant van de weg is dor en droog en een schaduwrijk plekje voor de lunch blijkt moeilijk te vinden. Uiteindelijk wordt de bus, midden in een bocht van de weg (!) onder een paar bomen geparkeerd. Later staan er langs de weg veel kapokbomen, soms nog met dichte vruchten, soms springt de kapok er uit.

      

    Niet ver voor Bima liggen uigestrekte zoutpannen waar we natuurlijk ook even kijken.

    De lage dijkjes van de zoutpannen worden geopend en met behulp van molentjes wordt het zoute water binnen gepeddeld. Van juni tot september wordt wekelijks geoogst. In 4 maanden tijd haalt men zo'n 2 ton zout per hectare binnen. Veel zout wordt uitgevoerd naar Java, maar ook naar het buitenland. En tot slot maken we een korte stop bij de haven van Bima. Hier is niet de verwachte activiteit, maar er liggen wel een paar buginese schoeners met hun zo typische puntige boeg.

    Het is inmiddels al rond half zes wanneer we bij ons hotel komen, dat in het centrum ligt. Nog even lopen we de stad in om een paar knabbels voor morgen op de boot te kopen en daarna douchen (koud!) en de tas voor morgen gereed maken, want we vertrekken vroeg. Nu alleen nog een hapje eten voor we slapen gaan.

    Dag 10 – maandag 14 oktober, Bima – boot naar Komodo

    Het is maar goed dat we niet langer in Bima blijven: om vier uur in de ochtend braakt de moskee al een hoop herrie uit. Vandaag ook vroeg op, want om zes uur vertrekken we naar Sape. Maar eerst moet Komang in Bima nog wat bananen op de markt kopen. Het openbaar vervoer bestaat voornamelijk uit paardenkarretjes, die hier 'benhur' worden genoemd.

    Het is ruim 1½ uur rijden van Bima naar Sape. Alles is veel groener dan gisteren op het andere deel van het eiland. Het terrein is bergachtig, dus veel (haarspeld)bochten  en soms slecht overzicht. Desondanks zie je de bussen rijden met een hele kluit mensen op het dak. Je moet er niet aan denken als de bus eens in de remmen gaat ...

    Ook zien we, net als een paar dagen geleden, zo nu en dan groepen apen bij de weg. In de bewoonde gebieden ook geiten, kippen en buffels die soms de weg bevolken. Dan komen we in Sape. Vanuit deze haven vertrekt de veerboot via Komodo naar Labuan Bajo op Flores en ook de de houten boten met toeristen hebben hier hun thuishaven. We nemen afscheid van de chauffeur en bijrijder en stappen over op de boot, die 1½ dag onze verblijfplaats zal zijn. Aanvankelijk is het zwaar bewolkt, maar al gauw komt de zon er doorheen. Soms deint het behoorlijk; dan maar zoveel mogelijk horizontaal en de ogen dicht. Als we wat langer varen gaat het beter. We zitten heerlijk in de zon, maar zoeken ook regelmatig de schaduw op, want de zon brandt fel.

    Met een uitgebreide lunch wordt goed voor de inwendige mens gezorgd.

    KOMODO  &  RINCA

    Het Nationale Park Komodo

    Het Komodo Nationaal Park ligt  tussen de eilanden Sumbawa en Flores en is in 1980 opgericht. Het beslaat een oppervlakte van 1710 km² (waarvan 603 km² land) en omvat de drie grotere eilanden Komodo, Padar en Rinca en 26 kleinere eilanden. In 1991 werd het nationaal park uitgeroepen tot UNESCO World Heritage Site en werd het ook geselecteerd als een van de Nieuwe 7 Wereldwonderen der Natuur. Het nationale park werd opgericht om de komodovaraan te beschermen. Later werden ook andere diersoorten beschermd, inclusief zeedieren.

    De eilanden hebben de minste regenval van alle eilanden van Nusa Tenggara. Hierdoor bestaat de begroeiing grotendeels uit lontarpalmen. Op deze onherbergzame eilanden, die door de verraderlijke zeestromingen erg lang vrijwel geïsoleerd van de buureilanden hebben gelegen, leeft de komodovaraan, de grootste hagedis ter wereld en een van de oudste levende diersoorten. Ze zijn nauw verwant aan de dinosaurussen die de aarde honderd miljoen jaar geleden bewoonden. Ze worden door de lokale bevolking 'ora' genoemd. Tot 1992 werden de komodovaranen gevoerd, wat voor de toeristen een speciale attractie was. Nu moeten de beesten gelukkig zelf hun prooi weer zoeken. Op de eilanden leven voldoende herten, wilde zwijnen en karbouwen om jacht op te maken.
    Komodo NP is ook een gebied met uitzonderlijk helder water en bijzonder veel vissen. In het park bevinden zich zo'n 1000 vissoorten, 260 verschillende koralen, 70 soorten sponsen en 18 soorten walvissen en dolfijnen, o.a. manta's, napoleonbaarzen en hamerhaaien komen hier voor. De zee oogt aan de oppervlakte opvallend rustig, maar de stromingen op diepte zijn heftig. Die zorgen voor de wonderlijke onderwaterwereld. Rond de eilanden ligt prachtig koraal dat helaas bedreigd wordt door het vissen met dynamiet. Een studie heeft uitgewezen dat van de onderwaterfauna 900 soorten met uitsterven bedreigd worden.

    DE KOMODOVARAAN

    Algemeen
    Op deze droge eilandjes tussen Sumbawa en Flores leeft de komodovaraan, een prehistorisch monster waarvan de westerse wereld het bestaan tot 1910 niet kende. Toen ontdekte een Hollandse KNIL- militair 'het monster' toen hij ter hoogte van Komodo schipbreuk had geleden. Niemand wilde zijn verhaal geloven, behalve een officier die in 1912 ter plekke ging kijken en de huid van zo'n beest als bewijs meenam. Varanen behoren tot de hagedissen en de komodovaraan is weer een van de grootste varanensoorten ter wereld.

    De verhouding mannetje-vrouwtje is ongeveer 3,5 -1. Hierdoor is het zeker dat elk broeds vrouwtje ook paart en het geboortepeil gehandhaafd blijft. Ze leven het liefst in laag gelegen en open gebieden met een grasachtige begroeiing. Komodovaranen leven niet strikt solitair en worden vaak in groepen aangetroffen. Alleen jonge exemplaren blijven uit de buurt van volwassen dieren om niet opgegeten te worden. De komodovaraan is een van de weinige reptielen die in groepen eet. Een vers kadaver wordt vaak al snel opgemerkt door verschillende dieren. Daarbij geldt wel een zekere hiërarchie: grote dieren bemachtigen het meeste voedsel. Zijn grootste bedreigingen zijn het verdwijnen van hun prooidieren, stroperij en verkleining van hun habitat door de mens. De komodovaranen hebben het geluk gehad dat hun vlees oneetbaar is en hun huid ongeschikt om tasjes en dergelijke van te maken. Zou dit het geval zijn geweest dan waren ze waarschijnlijk al lang door stropers uitgeroeid. Tegenwoordig hebben ze het meest te lijden van stropers die het eiland kaal jagen, alsmede de door hen achtergelaten honden die naast het schaarse wild ook de eieren van de varaan lusten.
    Lichamelijke kenmerken
    Volwassen varanen zijn tussen de 170 en 180 cm lang, en wegen ongeveer 50 kg. Vrouwtjes zijn ongeveer ? kleiner, maar er zijn ook exemplaren bekend van 3 m lang en 150 kg zwaar. Ze kunnen zestig jaar oud worden. De komodovaraan heeft een typisch hagedisachtige bouw. Verder enorme klauwen, een grote staart die langer is dan het lichaam en een sissende bek met een lange gele gevorkte tong. De huid van de komodovaraan is bedekt met schubben. De ongeveer 60 tanden zijn gezaagd waardoor ze makkelijk door het vlees snijden;  bij vrijwel alle andere hagedissen  dienen de tanden slechts om de prooi vast te houden.
    De komodovaraan gebruikt zijn oren, ogen maar met name zijn tong om prooien, vijanden en potentiële partners te detecteren. Lange tijd werd gedacht dat varanen doof zijn, maar dat is niet het geval. Het gehoor van de varaan is wel minder ontwikkeld dan dat van andere dieren. De ogen van een varaan hebben een bereik van enkele honderden meters, maar stilstaande objecten zijn moeilijk te onderscheiden; het zijn voornamelijk de bewegende objecten die worden waargenomen.
    Het belangrijkste zintuig is de goed ontwikkelde reukzin. Een varaan ruikt echter niet met de neus maar gebruikt daarvoor de gespleten tong. Hiermee gaat hij langs een orgaan in zijn verhemelte, waarmee hij zowel geur als smaak kan waarnemen. Doordat de tong gespleten is kan de komodovaraan 'in stereo' ruiken en zo bepalen waar de geur het sterkst is of waar hij vandaan komt. De meeste informatie halen ze dan ook uit de luchtjes die verschillende dieren achterlaten. Zo kunnen ze ruiken of een soortgenoot klein (prooi) of groot (tegenstander) is. Zelfs de sekse van een soortgenoot kunnen ze zo onderscheiden. Een komodovaraan kan bij een gunstige wind een rottend karkas opsporen op een afstand van meer dan acht kilometer!

    Door hun gespierde voorpoten en grote klauwen kunnen ze goed klimmen. Daarnaast zijn de varanen uitstekende gravers en kunnen ze binnen een uur een gat van één meter diep graven. De staart is een gevaarlijk wapen en hun beste verdedigingsmiddel. Het zijn erg goede zwemmers  die brede rivieren kunnen overbruggen en daarbij meer dan vier meter diep kunnen duiken. Ook kunnen ze onverwacht snel zijn. Als ze staart en buik optillen kunnen ze korte sprintjes trekken met een snelheid tot 20 km per uur. 

    Hij heeft goed ontwikkelde gifklieren, die een complex gif produceren. Het gif zorgt dat het bloed niet meer stolt en het verwijdt de aderen, waardoor een prooi sneller doodbloedt. Het gif veroorzaakt verder maagkrampen, onderkoeling en een lage bloeddruk, De scherpe tanden van de varaan dringen gemakkelijk diep in het weefsel door, waar het gif nog  veel gevaarlijker is. Omdat de varaan dankzij zijn verraderlijke gif en gespecialiseerde tanden slechts minimaal contact hoeft te maken met de prooi, is het gif er waarschijnlijk de oorzaak van dat de varaan relatief grote prooien kan aanvallen. De rottingsbacteriën in de bek veroorzaken een doordringende zwavelachtige stank die in combinatie met de heldergeel gekleurde tong waarschijnlijk de oorzaak is van de legende dat een komodovaraan vuur kan spuwen. In februari beginnen de varanen met het verwisselen van de huid, en dat is aan het eind van de maand klaar.
    Bevruchting en voortplanting
    Komodovaranen leven vooral op de grond. Ze doen dit niet hun hele leven; als ze jong zijn leven ze in bomen. Na 3 à 4 jaar worden ze hier te zwaar voor en gaan ze ook op de grond leven. Vanaf ongeveer hun 9e of 10e levensjaar zijn ze geslachtsrijp. Het paarseizoen is in de zomer, vanaf mei tot ongeveer eind augustus. De vrouwtjes scheiden in hun vruchtbare periode via de ontlasting geurstoffen af, die door de mannetjes worden opgepikt. Mannetjes vechten om een vrouwtje. Dit kan er heel erg ruw aan toe gaan en de mannetjes kunnen elkaar flink verwonden. Hoewel hun beet dodelijk is voor andere dieren zijn komodovaranen immuum voor onderlinge beten en de soms enorme wonden genezen wonderbaarlijk snel.

    Een legsel bestaat meestal uit maximaal 30 tot 35 eieren. die het vrouwtje dertig centimeter onder de grond begraaft. Ook worden de verlaten nesten van vogels die op de grond leven gebruikt. Het vrouwtje houdt bij het leggen van de eieren rekening met de seizoenen. Als ze bijvoorbeeld vroeg in het paarseizoen is bevrucht, dan draagt ze eerst zelf nog enige tijd de eieren. Door pas later de eieren te leggen voorkomt het vrouwtje dat de eieren uitkomen in een seizoen dat het te heet en te droog is en waardoor er dan ook te weinig voedsel zou kunnen zijn voor de pas uitgekomen varaantjes. Acht maanden later, wanneer er veel insekten zijn, komen de jongen uit en daarmee is de verzorgende taak van de moeder afgelopen. De kleintjes rennen meteen een boom in, omdat ze anders de kans lopen opgegeten te worden o.a. door hun eigen soort.

    De jonkies zijn als ze uit hun ei kruipen ongeveer 40 centimeter lang inclusief staart en 100 gram zwaar, waardoor ze nagenoeg weerloos zijn. Om te voorkomen dat ze worden opgegeten door grotere varanen leven ze de eerste jaren voornamelijk in dichtbegroeide delen van het verspreidingsgebied, waar de grotere exemplaren lastig kunnen manoeuvreren.
    Naast de reguliere manier van bevruchten, is er nog iets bijzonder aan de hand met het vrouwtje van de komodovaraan: zij kan ook in haar eentje voortplanten! Dit is vooral handig als een vrouwtje is beland op een eiland waar geen komodovaranen voorkomen. Zo kan ze toch voor nageslacht en mannetjes zorgen om mee te paren. Dit is weliswaar een vorm van inteelt, maar altijd beter dan uitsterven.
    Voedsel
    De eerste levensjaren brengt de varaan dus in bomen door, waar hij jaagt op insecten en later op gekko's, kleine knaagdieren enz.. Als de reuzenhagedis ongeveer één meter lang is wordt het dier te zwaar voor de boom en gaat hij ook steeds meer dingen eten die hij op de grond moet zoeken. Hij breidt zijn menu dan uit met alles wat hij kan vangen of doden, zoals vogels en kleine zoogdieren aangevuld met eieren van verschillende dieren. Naarmate ze groter worden eten komodovaranen ook grotere prooidieren en gaan ze, net als de grote varanen, op kadavers af. Het gevaar hiervan is, dat ze makkelijk opgegeten kunnen worden. De komodovaraan is namelijk net als veel andere hagedissen zeer kannibalistisch en schroomt niet de eigen jongen op te eten. Het menu van een volwassen varaan bestaat zelfs voor zo'n 10% uit de jongen van de eigen soort. Grotere soortgenoten zijn dan ook de belangrijkste bedreiging voor de jonge varanen. Om dit te voorkomen rollen ze zichzelf eerst helemaal door uitwerpselen want, hoewel een volwassen komodovaraan helemaal niet kieskeurig is wat betreft zijn voedsel, gaat het eten van uitwerpselen zelfs een varaan te ver. Door deze bescherming kunnen de jongen ongestoord eten en groeien, zonder aangevallen of opgegeten te worden. Andere vijanden van de jonge dieren zijn honden, roofvogels en slangen.
    Hoewel een varaan een korte snelle sprint kan trekken valt hij zijn prooi meestal aan vanuit een hinderlaag, waarbij hij zich verstopt tussen het hoge gras of andere begroeiing langs looproutes van prooidieren. Als de prooi op een afstand van minder dan anderhalve meter komt, wordt de aanval ingezet. De varaan zal proberen een prooi direct te doden, wat niet altijd lukt zodat de prooi in eerste instantie ontsnapt. Doordat de beet van de varaan kan leiden tot ernstig bloedverlies, weefselinfectie of shock bezwijkt een prooi echter vaak snel. Met behulp van zijn uitstekende reukzin spoort de varaan het kadaver op en wordt de prooi alsnog opgegeten. Vaak verzamelen zich meerdere varanen die afkomen op de geur rond de prooi.
    Volwassen varanen eten alles wat ze kunnen vangen of doden. Naast herten, wilde zwijnen, paarden en wilde geiten staan zelfs waterbuffels, met een gewicht van 10 tot 15 maal hun eigen gewicht, op het menu. Maar ook mensen zijn niet veilig. In 1984 verdween een  bejaarde Zwitser op het eiland Komodo. Alleen zijn fotocamera werd teruggevonden en waarschijnlijk is hij ten prooi gevallen aan hongerige varanen. Maar hun lievelingskostje is een zwanger hoefdier, dat ze aan de geur herkennen. De prooi wordt met huid en haar, zonder kauwen, verslonden, waarbij de varaan als een slang de boven- en onderkaak kan openklappen. In tegenstelling tot bijv. leeuwen of andere roofdieren laten ze ook bijna niets over van een prooi, want door hun sterke maagzuur kunnen botten, horens en hoeven verteerd worden. Alleen de darminhoud wordt verwijderd door de ingewanden met de bek leeg te schudden; fecaliën worden evenmin gegeten. Verder kunnen ze in in zeer korte tijd enorme hoeveelheden eten: in één maaltijd kunnen ze wel 80% van hun eigen lichaamsgewicht naar binnen slokken en dat in minder dan 15 minuten.Vanwege de grote elasticiteit van de maag en de grote bek en keelopening kunnengrote brokken vlees naar binnen worden gewerkt. Ook zijn de kaken flexibel waardoor een prooi binnen korte tijd kan worden opgegeten.

    Na ongeveer zes uur varen zijn we bij Komodo-eiland, waar we op zoek gaan naar de beroemde (of beruchte?) varanen. Al snel zien we een kleine kudde herten en niet lang erna, nauwelijks zichtbaar in de bosjes, krijgen we een varaan in het oog. Het is een flinke jongen. Maar als we wat dichterbij komen maakt hij dat hij wegkomt. De snelheid waarmee dit gebeurt verrast me. We worden begeleid door drie rangers voor, achter en in het midden van de groep, die gewapend zijn met een gevorkte stok. Daarna zien we een tijdje geen groot wild, alleen vogels, o.a. een ijsvogel, een visarend en een witte kakatoe. Bijna aan het eind van de wandeling zien we weer een varaan. Uiteraard op veilige afstand kunnen we hem goed bekijken. Dan wandelt hij weg.

    Verderop liggen er nog een paar. Afgezien van het eerste exemplaar zijn de varanen minder groot dan we gedacht hadden. Ook zien we nog een wild zwijn. Het is inmiddels vijf uur en we gaan weer terug naar de boot. Het is dan nog 2½ uur varen naar de plek, dichtbij Rinca, waar het anker uitgegooid wordt en waar we zullen overnachten. De bananen die Komang vanmorgen heeft gekocht krijgen we nu in de vorm van vers gebakken pisang goreng. Heerlijk! Een koud biertje erbij ... we hebben weer niets te klagen!

    Ondertussen heeft de bemanning in een piepklein keukentje weer een erg smakelijke en uitgebreide maaltijd bereid. En dan wordt het tijd om een slaapplek te zoeken. Beneden in de boot is een ruimte met achttien slaapplaatsen, gedeeltelijk gestapeld, maar dat lijkt niet zo aanlokkelijk: warm en benauwd. Uiteindelijk slapen er maar twee in deze ruimte. Wij vinden, met vier anderen, een plekje op het dek en slepen de matrassen daar naar toe. Het is nog steeds warm en we liggen zo op de matras, maar later gaat er een windje waaien en kruipen we toch maar in de lakenzak. Het is bewolkt en in de verte weerlicht het.

    Dag 11 – dinsdag 15 oktober, Komodo – per boot naar Labuan Bajo - Ruteng

    Echt goed geslapen heb ik niet, maar dat kan ook niet als je in de open lucht op een matrasje op de vloer ligt; het is kamperen. Na het ontbijt stappen we over in een klein bootje en varen naar het eiland Rinca.

    De kans om varanen te zien is hier groter dan op Komodo. Om zeven uur beginnen we aan de wandeling en al snel zien we zo'n schatje in de zon liggen, want varanen zijn net als krokodillen koudbloedige dieren. Even later zien we er nog een paar. Na een half uur splitst de groep zich: een deel gaat via een ander pad terug en wij lopen met z'n zessen verder over de lange route.

    Dan ligt er een grote varaan midden op het pad ... toch maar even wachten! Even later waggelt hij de struiken in. Die beesten zijn al lelijk, maar als ze lopen zijn ze helemaal niet om aan te zien. Wat verderop staat een buffel in het water. Hij is door een varaan vlak onder zijn staart gebeten en zal het dus niet zo lang meer maken. De ranger laat ons de uitgevallen melktanden van jonge varanen zien, die tussen het zand liggen. Het is al behoorlijk warm in de zon als we het bos uit zijn. We klimmen over een goed begaanbaar pad naar boven en hebben daar uitzicht over het eiland en de zee. Nu zien we een buffel die mank loopt en in zijn linker achterpoot gebeten is; ook zijn uurtjes zijn geteld. Af en toe schieten er wilde zwijnen en apen weg. Na ruim twee uur zijn we weer aan het begin van de route. Terug op de boot is er koffie met ... pisang goreng. Even later wordt er gestopt om te zwemmen en/of snorkelen, maar er is niemand die na de wandeling nog veel puf heeft. Dus varen we meteen door naar Labuan Bajo, dat op Flores ligt en daar moeten we dan nog ongeveer zes uur met de bus voordat we eindelijk in Ruteng zijn.

    FLORES

    De naam Flores stamt uit het Maleis, namelijk Tanjung Bunga, dat Bloemenkaap betekent. Dit is door de Portugezen letterlijk vertaald in Cabo de Flores en later door de Nederlanders kortweg Flores genoemd. Flores ligt ten oosten van Soembawa en Komodo, ten noorden van Sumba en is het op een na grootste van de Kleine Sunda-eilanden. Het eiland meet van oost naar west ongeveer 350 km, is ter hoogte van Ruteng 60 km en bij Maumere slechts 15 km breed. Flores bestaat voor een groot deel uit jong vulkanisch gesteente, waardoor de bodem vruchtbaar is. Het landschap van het eiland is heel afwisselend: er zijn maar liefst veertien vulkanen, die nog steeds actief zijn. De Keli Mutu is de bekendste vulkaan. Maar ook zijn er mooie kratermeren, bergbossen en savannegebieden. Rond het eiland bevinden zich op diverse plaatsen prachtige koraalriffen. Maar ondanks al dit moois is Flores een van de minst bezochte eilanden van Indonesië. Het eiland ligt in de grenszone tussen twee rassen:  in het westen van het eiland is het Maleise type (zoals Javanen en Balinezen) overheersend, terwijl naar het oosten toe het Melanesische (zoals de papua's en aboriginals) domineert. Flores is relatief dicht bevolkt.
    In het midden van de 17e eeuw brachten de Portugezen er het christendom. De christelijke missie, die later door de Hollanders werd overgenomen, heeft hier in het verleden veel succes gehad: 90 procent van de bevolking is katholiek. De moslims uit het toenmalige Celebes vielen de kustgebieden binnen om het christelijke geloof in te dammen. Veel moslims uit Makassar vestigden zich voornamelijk in Ende en omstreken. Nog steeds is dit een  islamitisch gebied in het overwegend katholieke Flores. Kenners zeggen dat de islamisering van Flores in volle gang is: liepen er enkele jaren geleden slechts een paar vrouwen in een burka, nu neemt het aantal bijna wekelijks toe. Ondanks het christendom zijn de waarden en gebruiken van het animistische geloof niet helemaal losgelaten. Vooral in de agrarische gebieden wordt dat duidelijk door de vele rituelen, die vanaf de geboorte tot de dood nog steeds een belangrijke rol spelen, met name in het district Ngada vlakbij Bajawa. Ook aan megalitische stenen hecht men veel waarde.
    Door het bergachtige terrein zijn er nauwelijks verbindingswegen op het eiland. Als enige grote verkeersader verbindt de Trans-Floressnelweg de belangrijkste steden.

    We arriveren om half een in Labuan Bajo en het kost nog even moeite om in de haven een goede aanlegplaats te vinden. Wanneer we aan land gaan staan er meteen mannen die ons ikats willen verkopen en ze zijn behoorlijk vasthoudend. Labuan Bajo (letterlijk: haven van de zeenomaden) is een rustig vissersdorpje aan de westkust van Flores met één hoofdstraat. Zwarte wolken pakken zich samen, het ziet er dreigend uit.

    Nog geen uur later regent het en het zal de rest van de middag regenachtig blijven met af en toe een fikse bui. Wanneer we in een dorpje komen haalt Jan de vilten plakplaatjes tevoorschijn en hij wordt dan zo ongeveer besprongen door de dorpsjeugd.

    We maken nog wat foto's van de rijstvelden onderweg, maar helaas is het al te laat en dus te donker om de beroemde 'spiderweb fields'te zien. Dat zijn rijstvelden die in de vorm van een spinnenweb diep in het dal liggen. Jammer, maar niets aan te doen. En dan zijn we na een rit van 120 km en 6½ uur later in Ruteng, een klein marktstadje in het westen van Flores. Het bergstadje is van oudsher (1917) een missiepost. Omdat Ruteng op 1000 meter hoogte ligt heeft het een prettig koel klimaat. Het stadje ligt aan de voet van vulkanische heuvels en is omringd door rijstvelden.   We slapen in een nonnenklooster, waar de zusters logies met ontbijt bieden. Het is er werkelijk brandschoon. En ook de douche geeft warm water, dus even lekker poedelen, de haren wassen en genieten van deze luxe.

      

    We eten in een restaurant in de stad en daar drink ik een glas zuurzak. Sinds onze reis naar de Molukken heb ik dit sapje niet meer geproefd.

    Dag 12 – woensdag 16 oktober, Ruteng – Bajawa

    We hebben heerlijk geslapen. Het is op deze hoogte heerlijk koel, dus vannacht het raam open gehad. Vandaag wordt weer een lange reisdag. Af en toe stoppen we even voor een foto bij de rijstterrassen of bij het Rano Mese meer, dat wij van bovenaf zien liggen. Soms lopen we een eindje om de benen te strekken. Over belangstelling van de bevolking hebben we niet te klagen: wie bekijkt wie?

    Direct langs de weg staat een watertank: was- en doucheplaats voor de bevolking. Onderweg zien we weer kapokbomen en ook de cacaovrucht wordt van nabij bekeken. Uiteraard weer onder grote belangstelling van de dorpsbewoners. Bij een benzinestation staan lange rijen bromfietsen, zeker wel honderd. Plotseling rijdt iedereen weer weg: helaas de benzine is op! Geen gemor, men neemt het zoals het is. De tankstations worden zeer onregelmatig bevoorraad, dus is het de moeite waard om ervoor in de rij te staan. We gaan ook even kijken bij een arakstokerij. Arak is rijstwijn, maar hier noemen ze palmwijn ook arak. Bij deze stokerij maken ze van palmsuiker een sterk alcoholisch drankje. Het gaat allemaal op primitieve wijze. Eerst wordt er een jongen de boom in gestuurd om palmsuiker te tappen. Dan wordt het sap op een houtvuur in een open schuur verwarmd en gedestilleerd.

    Via een bamboebuis druppelt het vocht in een glazen pot en uiteindelijk wordt de arak in oude plastik waterflesjes gedaan. Vervolgens staat het hele spulletje op een rekje langs de weg voor de verkoop.

    Daarna lunchen we op het strand in de schaduw van bomen en eten we daar de meest sappige en meest zoete ananas die ik ooit gegeten heb: alsof een engeltje op je tong piest ... Natuurlijk komen er ook kinderen kijken. Als we gegeten hebben krijgen ze een boterham met jam en later nog ananas. De boterhammen worden gekoesterd, want die eten ze nooit. Even na drieën zijn we in Bajawa. Alles bij elkaar heeft deze 145 km nog 8 uur geduurd. Het hotel draagt de weinig Indonesische naam 'Edelweis'. Bajawa ligt op 1100 m. hoogte, waardoor het hier wat de temperatuur betreft goed uit te houden is. Het stadje heeft zelf niet zo veel te bieden, maar het ligt in het meest traditionele deel van Flores. We hebben nog even tijd voor het donker wordt en gaan de markt maar eens opzoeken. Natuurlijk groenten en rijst, maar ook een nieuw fenomeen: een soort reuzentoffees van gevlochten raffia met een lengte van ongeveer 50 cm en een doorsnee van 15 cm. Het blijkt de verpakking voor zout te zijn; nog nooit eerder gezien.

    De bevolking op Flores heeft een meer polynesisch uiterlijk: vrij grof gezicht, grote platte neus en krullend haar. En er wordt opvallend veel sirih gepruimd, dus overal van die vieze rode tanden (als ze die nog hebben) en lippen. Natuurlijk staat er ook een karretje met iets te eten, een 'kaki lima'. Kaki betekent voet en lima betekent vijf. Het zijn de drie poten van het karretje en de twee voeten van de eigenaar. Vanaf het balkon van het hotel hebben we een mooi uitzicht op de Gunung Inerie, letterlijk vertaald 'de grote moeder'. Hij is met zijn hoogte van 2230 m. de hoogste vulkaan van Flores.

    Dag 13 – donderdag 17 oktober, Bajawa

    Om vier uur worden we weer wakker en deze keer niet van imams die ons voor het gebed trachten te enthousiasmeren, nee dit keer is het hanengekraai. En niet één, het lijken er wel tientallen en ze houden niet op! Het gebied is hier overwegend katholiek, maar desondanks horen we een uur later toch ook weer het inmiddels overbekende moskeegeluid. Na deze onrustige nacht gaan we om zes uur uit de veren want we gaan met een paar anderen onder leiding van een lokale gids een wandeling maken naar de top van de Wawo Muda vulkaan met zijn kratermeren. We rijden met de bus naar het beginpunt van de wandeling. Onderweg zien we ergens een hoop drukte, kennelijk is er iets te vieren. Om kwart over zeven zijn we bij het beginpunt van de wandeling. Het eerste stuk lopen we door bamboebos, we stijgen langzaam en het is goed te doen. Naarmate we hoger komen lopen we meer door open gebied en hier waait een heerlijk windje. Na ruim anderhalf uur zijn we boven. Het uitzicht is mooi, maar helaas is het wat heiig. De twee kratermeren liggen diep onder ons en zijn geelbruin van kleur.

    Hier eten we de koekjes op die we voor onderweg van Komang hebben meegekregen. Dan beginnen we aan de afdaling en drie uur nadat we de wandeling begonnen zijn weer bij het startpunt. Even later zien we de bus en tot onze verrassing zitten daarin de niet-wandelaars. Toen hij ons had weggebracht is de chauffeur eens poolshoogte gaan nemen om te horen wat de drukte die we vanmorgen vroeg zagen te betekenen had. Er zal een ceremonie plaatsvinden: een traditioneel huis zal ingewijd worden. Dat willen we wel meemaken. Het dorpje is eigenlijk een gemeenschap van een aantal families. De huizen staan rond een vrije ruimte. Een buffel is al geslacht en ze zijn volop bezig met het uitsnijden van het zojuist gedode dier.

    Ook een paar varkens moeten er aan geloven. Dit vlees zal later verdeeld worden onder de dorpsbewoners. Midden op het plein maakt een groepje mannen muziek en vrouwen en meisjes dansen rond dit 'orkest'. Dansen kun je het eigenlijk niet noemen. Ze maken kleine stapjes en wapperen met doeken en hun handen, de armen gespreid.

    We worden uitgenodigd bij het dorpshoofd, in het huis waar het allemaal om te doen is. Dus schoenen uit en op de grond in kleermakerszit. Ter verhoging van de feestvreugde worden we natuurlijk ook uitgenodigd om iets te eten. Komang is hier niet blij mee, want hij heeft inmiddels gehoord dat er in een dorp even verderop nog een andere ceremonie gaat plaatsvinden en daar wil hij ook met ons naar toe. Maar het zou niet beleefd zijn om nu weg te lopen. De conversatie met het dorpshoofd voert hij via de chauffeur die uit deze regio komt en dus ook de streektaal spreekt. We krijgen allemaal een rieten mandje bij wijze van bord en dan gaat de pan met rijst rond en even later de pan met varkensvlees. We nemen een beetje rijst (bij het vlees doe ik maar alsof) en eten dit naar Indonesische gewoonte zonder bestek met onze rechterhand op.

    Zo gauw het fatsoen het toelaat bedanken we het dorpshoofd en gaan dan op een holletje naar het volgende feest. Hier komen we net op tijd aan. Het is niet toevallig dat er hier vandaag ook een ceremonie is, want de dansende dames komen ook hier hun werk doen. In dit dorp zijn de feestelijkheden vanwege nieuw gebouwde bhaga's en ngadhu's.

    Ngadhu en Bhaga: voorouderhuisjes. Ze hebben meerdere functies en betekenissen, maar symboliseren vooral de blijvende aanwezigheid van de voorouders. De ngadhu is mannelijk en de bhaga is vrouwelijk. De 'paartjes' zijn in de regel gekoppeld aan een bepaalde familie in het dorp. Uit het aantal van die vooroudervereringsplaatsen  kun je aflezen hoeveel families er in een dorp wonen. Ngadhu gaan tot 7 generaties terug in de tijd. Zo doende zijn er ngadhu die meer dan 100 jaar oud zijn. De voorouders geven in de dromen van de nabestaanden instructie wanneer het tijd is om de monumenten te herbouwen volgens vaste patronen. De ngadhu's zien eruit als parasols en bestaan uit een twee tot drie meter hoge bewerkte paal met een rieten puntdak. Ze stellen de mannelijke voorouder voor, vaak compleet met houten handen met speer en kapmes  en ingekerfde gezichten. De vorm van de paraplu verwijst ook naar de hemel. De bagha symboliseert de baarmoeder, de moeder van alle voorouders. Bhaga's zien eruit als kleine, vierkante hutjes met strodak en een opening aan de voorkant. Ze verwijzen naar de aarde. Ze staan vaak tegenover elkaar met daartussen meestal een grote offerplaats, waar regelmatig voedseloffers worden gebracht.

    Op het plein staat ook de ‘Peo’, een stenen paal, die wordt gebruikt om de buffels aan vast te binden, die tijdens de vele ceremonies geofferd worden. Dit is het centrum van het heiligdom: waar het buffelbloed vloeit voor de uitgeputte ziel. Vroeger werden voor een overledene veel buffels geslacht. Het aantal is teruggebracht nadat de regering een belasting heeft geheven op elke geofferde buffel.
    Aangezien elke boom een ziel heeft, laten de dorpelingen door de god bepalen wat de ideale boom is om als paal voor de ngadhu te dienen. Om de boom te verkrijgen moeten dieren worden geofferd. Voor een ngadhu kan alleen het hout van een bepaalde boom worden gebruikt, die met wortel en al wordt uitgegraven. Nu is de boom 'heet' en nog gevaarlijk en wordt ze bedekt met rode doeken. Na de rituelen wordt de boom in een rechte lijn naar het dorp gebracht om daar te worden herplant. Dit gaat gepaard met allerlei feestelijke rituele ceremonies, waaraan jonge vrouwen niet mogen meedoen, omdat zij door de boom zouden kunnen worden verkracht. Want pas nadat de boom getatoeëerd is en in stenen en aarde is geplaatst,  is hij getemd. Dan worden ook de voorouders uitgenodigd. Vervolgens moet het vrouwelijk huis, de bagha,  worden gebouwd van waaruit de voorouderlijke zielen geboren kunnen worden.

    De buffel staat al aan de 'peo' gebonden bij de nieuwe ngadhu's. Twee mannen met grote messen lopen een paar keer rond de huisjes en de buffel, gevolgd door de dansende vrouwen.

    Na een paar rondjes slaat een man de buffel met de vlakke kant van het mes op zijn kop en rent dan snel naar een van de parasolhuisjes. Die klap deed de buffel natuurlijk niets, hij werd er hooguit wat onrustig van. De man gaat in het huisje bidden en vraagt de voorouders of zij ècht willen dat de buffel geslacht wordt. Na een tijdje komt de man weer naar buiten; hij heeft contact gehad met de voorouders en ze vinden het goed! Dat was voor ons niet echt een verrassing, maar iedereen hier is opgetogen bij die boodschap. Dan volgt er een ritueel waarbij de buffel zo opgehitst wordt dat hij zichzelf steeds vaster om de paal draait. Het is ook een beetje eng om te zien, want het dier wordt natuurlijk gek van angst en kan geen kant uit. Hij rukt en trekt. Stiekem kijk ik aan welke kant ik weg kan komen voor het geval hij losbreekt. Uiteindelijk heeft het dier zichzelf min of meer om de paal gedraaid en wordt zijn kop met behulp van een bamboe stok omhooggeduwd.  Dan komt er een man met een lang mes en snijdt in één beweging de keel van het dier door.

      

    Meteen komen er twee mannen met bamboekokers aan rennen om het bloed op te vangen. Hiermee worden de palen van de mannelijke huisjes ingesmeerd. Later zal het vlees onder de dorpelingen verdeeld worden. Het is echt heel bijzonder dat we deze festiviteiten konden meemaken. Na de vele reizen in dit gebied is het voor Komang pas de tweede keer dat hij zoiets meemaakt. En het is ook louter toeval: waren we niet gaan wandelen, dan hadden we dit nooit geweten. Oorspronkelijk was het plan dat de wandelaars eerst naar het hotel zouden gaan om zich te verfrissen, maar aangezien het inmiddels al lunchtijd is laten we dat maar even zitten. We rijden direct door naar een panoramapunt, vanwaar je een schitterend uitzicht op de Inerievulkaan en het dal beneden zou hebben. Op dit mooie plekje gaan we koffie drinken en lunchen. Maar de koffie is nog niet op of het begint te plenzen, zo'n echte tropische bui. Er staat een klein gebouwtje, dus staan we met z'n allen onder het overhangende dak als tjitjaks (soort gekko's) tegen de muren gedrukt om nog enigszins droog te blijven. Komang gaat onverstoorbaar door met de catering en zoals vroeger bij een brand de emmers werden doorgegeven, gaan nu de boterhammen en stukken ananas van de ene hand in de andere. Na ruim een half uur tegen de muur plakken houdt het weer op met regenen. Dan bezoeken we een paar traditionele dorpen.

    De dorpen in het Ngadha-district zijn allemaal op dezelfde manier ingericht: een open ruimte van aangestampte grond, met daarlangs de woningen in twee rijen op palen van hout en bamboe en bedekt met een strodak. Bij de ingang van de dorpen staat een aan de voorouders gewijd gedeelte dat door megalithische stenen wordt afgeschermd. Op de open ruimte staan  de ngadh en bhaga. Bij de megalitische stenen komen de dorpsoudsten bij elkaar om beslissingen te nemen die hun relatie met het bovennatuurlijke beïnvloeden. Men gelooft dat de stenen met behulp van bovennatuurlijke krachten hier zijn gekomen. Inwoners van het dorp worden daar omheen begraven en krijgen een simpele grote kei als grafsteen. Wanneer je overlijdt ten gevolge van ziekte of ouderdom word je begraven voor de deur van de woning. Maar als je sterft ten gevolge van een ongeval of moord moet je minimaal 500 meter van het huis af (buiten het dorp) worden begraven omdat er anders 'kwade geesten' in het dorp zouden gaan ronddwalen. Ook komt het voor dat de grafstenen zijn voorzien van een kruis. De grote platte stenen over de graven dienen als offertafel, maar zijn tevens geplaatst om te voorkomen dat er iets uit het graf wordt gestolen. Sommige huizen waar de bevolking in woont dragen dezelfde symboliek: een krijgsfiguur bovenop met speer en kapmes, naar voorbeeld van de ngadhu, of een bhaga in miniatuur.

    De erg hoge palmgrasdaken van de huizen geven de status aan. Boven de veranda is er ook nog een afdakje van golfplaat. Deze huizen zijn van de belangrijkere families in het dorp. Ook hebben verschillende huizen een verzameling van opgestapelde buffelhoorns. Ook deze geven de status van een familie aan. Aan de huizen is te zien hoe belangrijk het huis is. Er wonen twee families in een huis. De families zijn georganiseerd in een clan-systeem. Het clanhoofd woont in het familiehuis. De oudste dochter erft het huis en de goederen die daar bij horen. Dat is het matriarchale aspect van deze samenleving. Verder worden de namen doorgegeven via de vrouwelijke lijn.De animistische gebruiken komen het duidelijkst naar voren tijdens de vele ceremonies, waaronder begrafenissen en de rituelen tijdens de periode van zaaien en oogsten. Het feit dat de bewoners in naam katholiek zijn en de ngadhu vaak Jezus en de bhaga Maria worden genoemd, laat duidelijk zien dat ook hier het katholicisme een dun laagje over het eeuwenoude animisme is

    We rijden naar Luba, een traditioneel dorp dat tussen de bamboebossen ligt.

    Hier zien we meer vooroudershuisjes, maar deze zijn al oud. Zoals op alle plaatsen die door vreemdelingen bezocht worden moet ook hier in het gastenboek geschreven worden. Natuurlijk met bijbehorende gift, zeg maar voor de ‘fooienpot’ van het dorp. De kepala desa (het dorpshoofd) ziet er persoonlijk op toe of alles wel goed afgehandeld wordt. Vervolgens lopen we naar het dorp Bena, een kleine kilometer verderop. Het is het best bewaarde adatdorp in de omgeving met huisjes op palen, palmdaken en houtsnijwerk. Een 86-jarige man, die nog goed Nederlands spreekt, leidt ons rond en geeft uitleg:

    In Bena staan 45 van deze huisjes, waar negen families in wonen, in twee lange rijen die op  verschillende hoogten tegenover elkaar liggen. Nieuwe huizen zijn alleen toegestaan als ze in traditionele adatstijl worden opgetrokken. Net als bij andere dorpen in de buurt zie je hier de ngadhu's, die een belangrijke rol spelen bij offerplechtigheden en de verering van de voorouders. De grafstenen worden ook  vaak gebruikt om rijst of ander voedsel op te drogen. Wellicht praktisch als je je overleden grootmoeder zo dichtbij het huis hebt liggen, maar toch is het een vreemd gezicht als je ziet dat er was op het graf ligt te drogen, honden erop slapen en kinderen bovenop de graven aan het spelen zijn. Bij ons zouden ze dat direct als grafschennis bestempelen, maar hier kan het gewoon!                                  

       

    Het dorpje is een goed voorbeeld van de vermenging tussen het katholicisme en het eeuwenoude animisme: tussen de menhirs (negen hoge stenen die de negen families symboliseren die hier wonen) staan graven met kruizen en achterin het dorp bevindt zich een Mariabeeld. In de namiddag zijn we terug in het hotel. Eindelijk lekker douchen zit er niet in, want overal komt water uit, behalve uit de douchekop! Dat geeft weer extra tijd om alle gebeurtenissen van deze dag in het dagboekje te schrijven.

    Dag 14 – vrijdag 18 oktober, Bajawa – Riung

    Vandaag een reisdag van Bajawa naar Riung, dat aan de noordkust van Flores ligt. Onze eerste stop is in Soa, een complex met natuurlijke warmwaterbronnen en riviertjes. Het water wordt verwarmd door een vulkaan in de omgeving. Door het stromende water zijn natuurlijke badkuipen in de rotsen uitgesleten. Hier kun je poedelen.

    Maar zoals het in Indonesië bij alles gaat,  huizen badkamers, gebouwen, etc. en ook hier: alles is vervallen. Men zet iets neer en vervolgens wordt er nooit meer enig onderhoud aan gepleegd. We blijven hier niet al te lang en ik heb weinig zin om me in het water van 46° te laten opwarmen. De rest van de weg naar Riung verkeert in een deplorabele toestand en kan de vergelijking met de wegen op Madagascar glansrijk doorstaan! Onderweg een paar stops om te lunchen of om een eindje te lopen en de benen te strekken.

      

    De natuur is mooi, veel arempalmbomen met de grote trossen vruchtjes en af en toe ook weer kapokbomen. En in de verte kunnen we de Ebolobo vulkaan (2600m) zien liggen. Deze is nog altijd erg actief en we zien de rookwolken uit de krater komen. Vlak voor Riung kunnen we voor de kust de eilandjes al zien liggen. Hier gaan we morgen naar toe. In de namiddag arriveren we in Riung, een klein vissersdorp op palen. Erg veel meer dan één straat is het niet.

    Het hotel is duidelijk een oude missiepost: in de eetzaal hangen posters van al gods lieve heiligen. Alles is hier goed geregeld. Je kunt zelf je drankjes uit de koelkast halen. Voor elke kamer ligt er een apart schrift bij de koelkast waarin je schrijft wat je gepakt hebt. In elke kamer staat een mand waarin je je vuile was kunt doen. Je zet deze op een bepaalde plaats neer en een half uur later hangt je was al te drogen, voor elke kamer een apart (genummerd) lijntje. Het is hier heel erg warm en op de kamers is het niet te harden. Er is wel een fan, maar er is pas na zes uur 's avonds elektriciteit. We houden ons in de tuin maar zo kalm mogelijk met een koud drankje. 's Avonds worden de tafels in de tuin gezet en eten we onder de bomen.

    Dag 15 – zaterdag 19 oktober, Riung

    Na het ontbijt lopen we met de zwem- en snorkelspullen naar de steiger, zo'n 800 meter verderop. Daar stappen we op een houten boot.

    Voor de kust van Riung ligt het Nationaal Park ‘Pulau Tujuhbelas’ (Zeventien Eilanden). De naam is misleidend want de archipel van de Pulau Tujuhbelas telt geen 17 maar 23 eilanden. De naam is te danken aan de datum van de nationale feestdag, 17 augustus! De eilanden van NP Pulau Tujuhbelas zijn heuvelachtige kleine en grotere eilanden, stuk voor stuk bountyeilandjes met witte zandstranden. In de zee rond de eilandjes ligt een schitterende onderwaterwereld van kleurrijk koraal en heel veel verschillend gekleurde vissen.  Ontoloe is het grootste eiland van het NP Pulau Tujuhbelas en hier hangen in het bos duizenden kalongs (vliegende honden) met de kop tussen de samengevouwen vleugels in troepen in de kruinen van bomen. Kalongs zijn vleermuizen, die zich met bloemen en vruchten voeden. Ze zijn een stuk groter dan de gewone insectenetende vleermuizen en hebben soms een vleugelwijdte van ruim een meter. Tegen het invallen van de duisternis gaan ze op zoek naar voedsel. Kalongs worden soms met netten gevangen en opgegeten. Bij vloed kan de boot vrij dicht bij de kust komen en kun je de bijzondere dieren van zeer dichtbij zien.

     

    Langs een aantal eilanden, de meeste met witte stranden, varen we naar Ontoloe, waar de vliegende honden in de bomen hangen. Wanneer de bootslieden wat lawaai maken vliegen ze bij honderden uit. Dan varen we een eind terug naar een eiland met een lang zandstrand en leggen aan. We vinden een plekje in de schaduw en zoeken vervolgens het water op, dat een temperatuur van 28° heeft. En dan is er koffie met een grote berg pisang goreng, net gebakken op het strand. En dan weer zwemmen, snorkelen en een beetje luieren. Intussen wordt de vis op een houtvuurtje geroosterd. Het snorkelen valt een beetje tegen: koraal is er vrijwel niet, wel een paar gekleurde vissen en felblauwe zeesterren. Wanneer ik een stukje langs de vloedlijn wandel zie ik pootafdrukken van een vogel van zo'n 15 à 20 cm groot, dat moet dus een vogel met behoorlijke afmetingen zijn. Intussen loop ik ook zo ongeveer levend te verbranden, dus een plekje in de schaduw is geen overbodige luxe. We lunchen met rijst/bami, groenten, atjar, kroepoek en de zo juist geroosterde vis, die op een matje van gevlochten palmblad geserveerd wordt. Dit
    palmblad is net uit een boom gekapt en gevlochten. We komen onze tijd wel door: beetje luieren, wat lezen, af en toe het water in ... wat hebben we het weer slecht!


    Rond half zes zijn we weer in het hotel. Eerst een (koude) douche om al het zout af te spoelen. Hier knap je van op. Echter niet lang, want een uur later ben je weer net zo warm als daarvoor.

    Dag 16 – zondag 20oktober, Riung - Ende

    Vandaag gaan we van de noord- naar de zuidkust. De weg is gelukkig een stuk beter dan gisteren, hoewel er genoeg stukken zijn waar aan de weg gewerkt wordt. Om acht uur in de ochtend is het al boven de 30°! Aan de zuidkust komen we langs het blauwe-stenenstrand. Dat is een strand met zwart zand waar duizenden blauwgroene stenen aanspoelen. De stenen zijn ooit tijdens een explosie in de zee gekomen en nu spoelen ze als mooie rond afgeslepen stenen aan. De stenen worden door de plaatselijke bevolking gesorteerd op grootte en kleur. Ze beginnen 's morgens vroeg en werken tot laat in de middag en verdienen daarmee zo'n vijf euro per dag. Dit is vaak meer dan iemand verdient die voor de overheid werkt! Er zijn nu maar een paar vrouwen die bezig zijn met stenen sorteren want het is zondag. Wanneer ik een vrouw de foto's laat zien die ik gemaakt heb krijg ik van haar een paar mooie steentjes cadeau.

    Het is inmiddels zo warm dat ook de chauffeur en Komang klagen over de hitte. Even later lopen we door een vissersdorpje aan het strand. Het zwarte lavazand is gloeiend heet. Ook al heb ik slippers aan, als het zand op mijn voeten komt weet ik niet hoe snel ik in de schaduw moet komen. In het dorp zit een aantal vrouwen ikatsarongs te weven en de vis ligt op grote bamboematten te drogen. Ook wordt er aan een nieuwe vissersboot gewerkt.

    En dan gaan we richting Ende.

    Ende is de hoofdstad en tevens grootste stad van het eiland Flores. Als reactie op de Portugese bekeringsijver werd Ende in 1644 door de islamitische Makassaren uit Zuid Celebes ingenomen en daarmee een islamitisch bolwerk.

    De stad is altijd een belangrijke handelshaven geweest. Vanuit Sumba werden slaven gehaald en uit Timor het kostbare sandelhout. Tegenwoordig is de handel (zoals bijna overal in Indonesië) in handen van de Chinezen. De Nederlanders stuurden Sukarno, de latere eerste president van Indonesië, in 1933 in ballingschap naar Ende, nadat de islamitische bevolking van Bima hem niet in hun midden wenste vanwege zijn communistische sympathieën. Na de Japanse inval keerde hij terug naar Java. Het huis waar hij in Ende in ballingschap leefde is nu een museum.

     

    Als we de stad binnen rijden komen we langs het Museum Sukarno, dat gesloten is en niet veel later komen we bij het hotel aan. Het is een groot, nieuw hotel met zwembad maar erg kil en ongezellig. Er is echter wel een goede douche met zowaar warm water. We gaan nog even een kijkje nemen in de stad. Maar het is zondag en de meeste kleine winkeltjes zijn dicht,  dus valt er niet zo veel te beleven. We zien een paar bakken in verschillende kleuren in een poging om afval gescheiden in te zamelen. We vragen ons af, gezien de ongelooflijke rotzooi overal, of dit zal aanslaan.

    Ouders met 1 of 2 kinderen op de bromfiets zien we hier dagelijks, maar nu zien we vader, moeder, drie kinderen èn een hond op één bromfiets. Helaas heb ik ze niet op de foto kunnen vastleggen. Een grote supermarkt blijkt wel open te zijn en we snuffelen wat rond; gewoon om te zien wat er zoal te koop is. Het is een behoorlijk grote, goed gesorteerde winkel. We nemen iets te drinken en te knabbelen mee voor op de kamer. Bij de kassa liggen tabletten chocola van Van Houten in een ouderwets papiertje. Grappig dat dit hier nog bestaat. Tijdens het avondeten valt er weer een stevige  tropische bui.

    Dag 17 – maandag 21oktober, Ende – Kelimutu – Maumere

    Dit wordt onze laatste dag op Flores en tevens onze laatste reisdag met de bus. We vertrekken om zeven uur en de dag begint regenachtig, maar al snel komt de zon weer. Zo'n 10 km buiten Ende moeten we de bus uit. Een paar dagen eerder is er een aardverschuiving geweest en de chauffeur wil er niet langs met een volle bus omdat de grond niet helemaal stabiel zou zijn.

    De omgeving is schitterend: bergen en diepe kloven en daarbij een schitterende vegetatie. We zien de gedenksteen, die geplaatst werd bij de opening van de Floresweg.

     

    De Floresweg begint in Labuan Bajo, het uiterste westen van Flores en werd in de twintiger jaren van de vorige eeuw onder Nederlands toezicht aangelegd. De bevolking heeft hier onder dwang aan moeten werken en hierbij hebben velen het leven verloren door het zware werk.

    'Trans-Floreshighway' blijft een wat erg groot uitgevallen woord voor de smalle weg, vol kuilen, bulten en haarspeldbochten. Hoewel Flores maar zo'n 350 km lang is, gaat de Trans-Floreshighway  als een hevig slingerend bergweggetje van zo'n 667 km van west naar oost. Er zitten maar een paar rechte stukken van rond de 400 meter in deze weg. Verder is het bocht in–bocht uit en berg op–berg af. Voor motorijders schijnt dit een feest te zijn, echter niet voor mij. De pillenstrips tegen wagenziekte zijn dan ook altijd binnen handbereik. We rijden draaiend en kronkelend verder naar de Kelimutu vulkaan. Het laatste half uur gaat het over een uiterst smal en bochtig weggetje behoorlijk steil naar boven. Complimenten voor de chauffeur.

    Gunung Kelimutu, de 'Berg der geesten' is een 1634 m hoge vulkaan met in de 3 kraters vulkanische meren, die tussen de 65 en 125 m diep zijn en elk met een andere kleur. Deze meren worden van elkaar gescheiden door lage steile rotswanden. Sinds de aardbeving van december 1992 mag je niet meer langs de kleurenmeren lopen in verband met het afbrokkelen van de kraterranden. In 1994 is hier een toerist verdwenen, vermoedelijk is hij bij een val vanaf de kraterrand in het giftige kratermeer gevallen. Het lichaam is nooit gevonden. Weinig kans dat die persoon het heeft overleefd, want het tweede kratermeer van de Kelimutu vulkaan behoort tot de giftigste kratermeren van Indonesië.

    Bijzonder is de kleurwisseling die de meren in de loop der jaren hebben ondergaan. Dit merkwaardige fenomeen wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de verschillende mineraallagen waarop het water in de loop der jaren is gestoten en de verschillen in zuurgraad. De voorlaatste kleurverandering was in het midden van 2003;  de meren waren toen turkoois, groen en rood. Het rode meer was daarvoor zwart. Op 3 juni 2013 is een van de kratermeren van Kelimutu opnieuw van kleur veranderd, van blauw naar lichtbruin. Deze verandering ging gepaard met een 50 meter hoge rookwolk en een sterke zwavellucht. Deze ontwikkeling heeft tot 11 juni geduurd en Kelimutu werd toen officieel gesloten. De verwachting was dat Kelimutu binnen niet al te lange tijd weer zou worden opengesteld voor publiek. En, inderdaad, vanaf 6 augustus 2013 ging het Kelimutu kratermeer weer open voor toeristen.
    Vroeger was de berg der geesten een belangrijke rituele plek en nog steeds gelooft de lokale bevolking dat de zielen van de overledenen hun eeuwige rustplaats vinden in deze meren. Ze zouden opgewacht worden door een soort poortwachter en afhankelijk van iemands karakter en leeftijd komt de ziel in één van de meren. Er is een meer voor de kinderen en maagden, een meer voor de ouderen en het laatste meer is voor de slechte zielen en ook voor personen die zelfmoord hebben gepleegd. Men zegt dat de geesten soms ‘s nachts uit de meren komen om rond de vulkaan te zwerven en daarom wordt de Kelimutu dan ook de ‘berg der geesten’ genoemd. Vijftig jaar geleden werden hier nog waterbuffels en varkens geofferd, maar dit is gestopt uit eerbied voor de katholieke kerk (of op verzoek van?).
    De Legende
    De legende over de Keli Mutu vertelt over een koningspaar dat twee kinderen had. De familie was gelukkig en leefde voornamelijk van noten. Zoon Konde en dochter Meja werden echter verliefd op elkaar en brachten een zoon voort. Daarna werden nog twee kinderen geboren. Om een ramp te voorkomen moesten Meja en Konde een graf graven waarin al het goud en de aardnoten van de familie werden gelegd. Daarna moesten ze zich ergens opstellen en afwachten. Hun vader nam zijn drie kleinkinderen mee naar een andere plek. 's Nachts donderde en bliksemde het. Drie dagen en nachten later zag men drie meren van verschillende kleuren. Het eerste kratermeer was rood; hier lagen het goud en de rode aardnoten begraven. Op de plek waar Meja en Konde hadden gestaan was een blauw meer ontstaan, dat ´jeugdig´ werd genoemd. Daar waar de koning met de drie kinderen had gestaan ontstond een wit kratermeer.

    Vanaf het parkeerterrein moet je via traptreden een eind naar boven, vervolgens ca. 400 meter over een breed pad en tot slot nog een trap op. Beneden je liggen dan twee van de drie kratermeren, de ene turquoise en de ander wat groeniger van kleur, gescheiden door een dunne kraterrand. Het is een heel fraai gezicht. We boffen, want mensen die er een half uur eerder waren hebben vrijwel niets gezien door de laag hangende bewolking. We zullen het wel verdiend hebben denk ik dan maar.

    Om het derde kratermeer te kunnen zien moeten we nog eens via een lange trap van ongeveer 200 treden naar het 1700 meter hoog gelegen panoramapunt boven de vulkaan. Hier kun je ook de twee kratermeren zien liggen die we eerder zagen en het derde ligt wat opzij, zwart van kleur.

    We blijven een tijd lang van het mooie uitzicht genieten en lopen dan op ons gemakje terug naar de parkeerplaats, waar we een kop koffie drinken. En dan gaat het verder richting Maumere. Lange tijd zit ik met mijn ogen dicht, want van al dat gedraai word ik niet vrolijk. Voor de lunch stoppen we, naar het eerst lijkt, bij een grote hoop stenen. Maar bij nader onderzoek is het een openluchtkerk. Bovenin staat een mariabeeld in een nis. Verder de veertien kruiswegstaties en als je goed kijkt zie je een altaar en een spreekgestoelte. Nog nooit eerder achterin de kerk gepicknickt. Wat verderop, wanneer we door een dorp lopen, zien we hoe de mensen de straat met bamboe aan het versieren zijn en natuurlijk is daar de mobiele Blokker.

    Aan het eind van de middag komen we bij het hotel, dat 6 km buiten Maumere ligt. Eerst douchen en dan op de stoeltjes voor onze kamer even bijkomen van de lange rit.

    De havenstad Maumere is een van de grotere plaatsen op Flores en ligt aan de noordkust van het eiland. De stad moet het de laatste jaren vooral hebben van de export van koffie en copra. De katholieke kerk, die grote belangen heeft in kokos-, palm- en koffieplantages , is de stuwende kracht achter de economie in dit gebied. Tijdens de aardbeving van december 1992 werd de stad zwaar getroffen. Het epicentrum lag in zee, enkele tientallen kilometers vanaf de stad. Maumere kreeg drie golven over zich heen, die volgens de lokale bevolking gloeiend heet waren en waarvan de tweede zo hoog als een klapperboom was. De stad werd voor bijna de helft verwoest door het natuurgeweld, waarbij 2500 doden vielen.

    Dag 18 – dinsdag 22 oktober, Maumere – vlucht naar Bali - Ubud

    We vertrekken al vroeg richting vliegveld vanwaar we om tien voor half negen met een binnenlandse vlucht naar Bali zullen vertrekken. De grote bagage is al een half uur eerder naar het vliegveld gebracht, dus daar hebben we geen omkijken meer naar; we kunnen zo doorlopen. We vertrekken zowaar precies op tijd dus geen 'jam karet' (tijd van elastiek).

    BALI

    Op ruim 12.000 kilometer van Nederland ligt het 'Eiland der Goden' zoals Bali ook wel genoemd wordt. Het eiland ligt op korte afstand van de oostkust van Java, ervan gescheiden door een smalle zeestraat. Er wordt gezegd dat de twee eilanden ooit één geheel vormden en er zijn aanwijzingen die dit ondersteunen. Door de vulkanische activiteit heeft Bali een zeer afwisselend landschap: vulkanen, kratermeren, rivieren, regenwouden en  rijstvelden. Men verbouwt vooral rijst maar ook koffie, tabak, fruit en specerijen. De hoofdstad van Bali is Denpasar. Bijna 90% van de bewoners behoort tot de autochtone bevolking, die naast het Indonesisch ook Balinees spreekt.De bevolking is overwegend hindoe, maar dit hindoeisme is niet te vergelijken met het geloof in India. De Balinezen hebben het aangepast aan hun eigen animistische waarden. Vooral de rituelen en de dramatische kunsten zijn overgenomen. Religie speelt een grote rol in het Balinese leven; vanaf de geboorte tot de dood zijn er allerlei rituelen en ceremonies  De plaats  in de gemeenschap speelt daarbij een grote rol. Het eiland telt meer tempels dan huizen. Dorpen, bergen, sawa's en woningen, allemaal hebben ze hun eigen tempel. Dagelijks plaatsen de eilandbewoners offers bij de huistempel en verder overal waar de goden gunstig gestemd of de kwade geesten op afstand gehouden moeten worden: op de stoep voor hun winkel, op de motorkap van de auto, je kunt het zo gek niet bedenken. Deze offers bestaan uit mandjes van bananenbladeren met daarin rijst, deeg, vruchten, bloemen en brandende wierook. De belangrijkste tempel van Bali is de moedertempel Pura Besakih, die op de hellingen van de heilige vulkaan Gunung Agung ligt. De Balinese cultuur is grotendeels bewaard gebleven, ondanks koloniale overheersing, de Japanse bezetting tijdens WO-II en de invasie van buitenlanders. Het eiland wordt jaarlijks door ongeveer anderhalf miljoen buitenlandse toeristen bezocht. Het aantal Indonesische toeristen is twee keer zo hoog. Volgens schattingen van de regering komt 80 procent van de bezoekers niet verder dan het zuidelijk deel van het eiland! Naast negatieve effecten hiervan zijn er ook positieve: werkgelegenheid en een opleving van de kunst(nijverheid), zowel beeldende kunsten als podiumkunsten, zoals gamelan en dans.                                                                                      

    Van oudsher bestonden er op Bali verschillende onafhankelijke vorstendommen. In 1597 betraden voor het eerst de Nederlandse gebroeders Cornelis en Frederik de Houtman het eiland, maar pas vanaf het midden van de 19e eeuw kwam het eiland geleidelijkaan onder Nederlands bestuur. De uiteindelijke bloedige onderwerping vond in 1906 plaats, nadat de Balinese radja van Badung de 'perang poepoetan' (hindoeïstische rituele zelfmoord van een verslagen vorst) pleegde. Hij deed dit door met zijn volk (mannen, vrouwen èn kinderen) massaal, in het wit gekleed en slechts gewapend met een kris of klewang, regelrecht het Nederlandse geweervuur in te lopen.

    Rond het middaguur arriveren we in ons hotel in Ubud. Aangezien onze kamer nog niet klaar is lopen we de stad in om te lunchen met een echte kop Illy koffie. Daarna kijken we wat rond en kopen we op de markt een sarong voor Jan, voor het geval we morgen naar een tempel gaan. Overal worden de straten versierd met hoge palen waaraan kunstig gevouwen bamboe en rijsthalmen. Het is een feestelijk gezicht. Dit alles ter voorbereiding van het feest van morgen.

    's Avonds eten we in een restaurant, waar we een paar jaar geleden ook eens gegeten hebben. Ze zijn gespecialiseerd in eend. Het eten is echter matig en de prijs erg hoog.

    Dag 19- woensdag 23 oktober, Ubud       

    Ubud wordt omgeven door bergen, vulkanen, prachtige rijstvelden en kleine dorpjes. Ubud is het culturele centrum van Bali en is vooral beroemd om zijn schilderkunst. De traditionele Balinese cultuur wordt hier hoog in ere gehouden, en er zijn dan ook vaak religieuze ceremonies, dansvoorstellingen en feesten. Ubud is feitelijk het kunstenaarsdorp geworden wat het nu is door toedoen van twee westerse kunstenaars: Walter Spies en Rudolf Bonnet. In de jaren dertig werkten zij veel samen met een lokale kunstenaar. Het zorgde voor een artistieke renaissance in Ubud. Toen de eerste toeristen kwamen trok dat veel nieuwe kunstenaars aan en zo ontstonden in talloze omliggende dorpjes scholen voor houtbewerkers, schilders, beeldhouwers, enz.

    In alle vroegte worden we wakker van een tropische bui. En hoewel we geen problemen hebben met wat 'basic' sanitair is een goede badkamer zoals hier, waarin alles vast zit en het ook nog doet, toch wel erg prettig. Na het ontbijt (veel luxer en verzorgder dan op de Kleine Sunda-eilanden, maar we zijn dan ook op Bali) lopen we de stad in op zoek naar de ceremonies. Het is vandaag namelijk feest op Bali: het is Galungan.

    Galungan is het belangrijkste feest voor Balinese hindoes. Het is een beetje de tegenhanger van Kerstmis en Pasen op de schaal van religieuze feestdagen. Het feest symboliseert de overwinning van het goede over het kwade en de Balinezen horen dankbaarheid te tonen aan de schepper en aan hun voorvaderen. Galungan wordt één keer in de 210-dagen gevierd en markeert de tijd van het jaar waarin de geesten van de voorouders een bezoek brengen aan de aarde. Balinese hindoes voeren tijdens dit feest rituelen uit die bedoeld zijn om de geesten welkom te heten en hen te vermaken. Families offeren voedsel en bloemen, om uiting te geven aan hun dankbaarheid en ze vragen om bescherming. Overal op het eiland vind je bij de ingangspoort van de huizen 'penjors', lange bamboe stokken  meestal versierd met rijst of vruchten, palmbladeren en bloemen. Bij elke poort vind je ook kleine bamboe altaartjes speciaal gemaakt voor het feest. Er worden offertjes gebracht, verpakt in gevlochten palmbladeren

    .

    Op Galungan dag bidden de gelovigen in de tempels en brengen ze hun offers aan de geesten. Ook bezoekt met familie en vrienden. De Barong wordt uitgenodigd in de huizen op zijn rondgang door het dorp. Zijn aanwezigheid is bedoeld om het evenwicht te herstellen tussen goed en kwaad in een huis. Tijdens Galungan staat het openbare leven op een laag pitje omdat de Balinese werknemers naar hun respectievelijke dorpen gaan om daar het feest te vieren.De tiende dag na Galungan  markeert het einde van de Galunganperiode, en wordt beschouwd als de dag waarop de geesten terug opstijgen naar de hemel. Op deze dag worden offertjes gebracht met gele rijst.

    Het is opvallend rustig op straat en de meeste winkels zijn gesloten. De Balinezen zien er op hun paasbest uit: vrouwen zonder uitzondering in sarong en kabaya en de mannen overwegend in wit gekleed en met de Balinese doek om het hoofd gevouwen. Ook de kinderen zijn vaak traditioneel gekleed. Iedereen lijkt op de bromfiets onderweg te zijn met manden vol offergaven, maar bij de tempels zien we vrijwel geen activiteit. Een man raadt ons aan om naar de tempel in het apenbos te gaan. En hier zien we inderdaad veel vrouwen met hun offergaven en bij de tempel zit een grote groep te bidden; alles in doodse stilte. Het apenbos is trouwens prachtig: schitterende grote bomen met luchtwortels, heel indrukwekkend. Natuurlijk ook apen, maar zo lang je geen etenswaren bij je hebt laten ze je met rust. In het bos zijn ook verschillende sculpturen uit de hindoecultuur. We wandelen een tijd door dit bos, waar de zon niet door het bladerdak komt en het dus heerlijk koel is.

      

    Dan gaan we op zoek naar een goede kop koffie. Die vinden we, maar het zijn wel Nederlandse prijzen!Tijd voor een kort rustmoment. Vanaf ons balkonnetje zien we in een boom een hagedis van ± 15 cm met een gele keel. Verder heeft hij een prima schutkleur. En dan opeen springt hij naar een boom, die wel 5 meter verderop staat; een ongelooflijke sprong voor zo'n klein beestje. We gaan ergens lunchen, maar de portie is erg klein, later nog maar eens bijtanken. Groepen jongetjes met slaginstrumenten en voorop de barong (de leider van de goede geesten) gaan in optocht door de straten. Bij de restaurants houden ze halt om geld op te halen.

    We lopen naar Ubud Palace,  maar dat valt erg tegen. Er staat een groot aantal borden met schreeuwerige teksten en bovendien is er een enorm grote groep Japanners neergestreken. Zo de gebouwen al mooi zouden zijn dan zien we hier echt niets van.

    Een stukje verderop ligt de Pura Taman Saraswati.

    Dit complex dankt zijn naam 'waterpaleis' aan de prachtige lotusvijver voor de tempel. Via een pad dat de vijver met roze lotusbloemen in tweeën deelt, bereik je de tempel. Helaas zijn de meeste lotussen in de vijver uitgebloeid, maar als ze allemaal bloeien moet het een sprookjesachtig gezicht zijn. We hullen ons in sarong om de tempel te kunnen bezoeken. Die is zeer de moeite waard en het is er doodstil. Het beeldhouwwerk is overvloedig en vaak zeer gedetailleerd. In een van de paviljoens staat een 3 m hoog beeld van de demon van de pest en epidemieën en in een ander paviljoen een reusachtige barong.

      

    Het is hier heerlijk toeven, even weg van de hectiek van de straat. Hierna doen we de lunch nog eens dunnetjes over. We hadden al bedacht dat al die offertjes overal toch veel ongedierte moet aantrekken. En jawel, terwijl we zitten te eten zien we een rat bij het huistempeltje van het restaurant iets van zijn gading halen! Maar even niet nadenken over de hygiëne in de keuken! Tot slot gaan we naar museum Puri Lukisan (het 'paleis van het schilderen'). Het museum bestaat uit drie gebouwen temidden van tuinen met lotusvijvers. Dit is het eerste Museum voor de Kunsten van Bali en werd in 1953 opgericht door de Nederlandse schilder Rudolf Bonnet en een Ubudse vorst. Het idee was om zo te voorkomen dat Bali's vele kunstwerken in privé-collecties zouden verdwijnen. Het museum huistvest vooral schilderwerken en houtsnijkunst uit de 20e eeuw. Over het algemeen zijn de schilderijen vrij donker, maar er is heel veel op te zien: geen centimeter waar geen figuur staat. Meestal zijn het demonen met monsterachtige koppen. Omdat wij de mythologie niet kennen zegt het ons niet zo veel. Verder staat er prachtig houtsnijwerk. Dan is het tijd om onze voeten even rust te gunnen, want van dat geslenter word je erg moe. Iedere keer als we voor onze kamer zitten horen we de tokeh. Dat is een grote hagedis (20 tot 35 cm, inclusief staart). Hij dankt zijn naam aan het geluid dat de mannetjes voortbrengen tijdens de paringstijd: tokèh-tokèh-tokèh. Als hij zeven maal tokèh zegt brengt dat geluk. En wij maar tellen, elke keer dat we hem horen! Vroeg in de avond gaan we weer in de benen, want we willen naar een voorstelling van de kecak- of apendans. Die had ik een paar jaar geleden toen we op ook Bali waren al willen zien. Maar als we op de plaats van bestemming komen hangt er een bordje met de mededeling dat de voorstelling niet doorgaat. Dat is balen: zijn we de tweede keer op Bali en hebben we de kecakdans nog niet gezien. Vaag herinner ik me ergens gelezen te hebben dat er bij Ubud Palace ook regelmatig dansvoorstellingen worden gegeven. Dus lopen we daar naar toe. En ja hoor, als we in de buurt zijn worden we al aangeklampt door een kaartverkoper. Het is weliswaar geen kecakdans, maar een opvoering van de barongdans, een dans die de strijd tussen goed en kwaad verbeeldt. We besluiten dan hier maar te gaan kijken. Omdat we er vrij laat zijn is er bijna geen plaats meer te vinden, maar het lukt nog net. De dans wordt begeleid door een gamelanorkest. Uiteindelijk toch aardig dit gezien te hebben.

    We zitten nog een half uurtje buiten, voor onze kamer, en gaan dan naar bed.

    Dag 20 – donderdag 24 oktober, Ubud - Sanur

    Vandaag vertrek naar Sanur. Maar wij gaan vandaag een auto met chauffeur huren want we willen een paar bezienswaardigheden zien, waar we tijdens ons vorige verblijf aan Bali niet aan toe gekomen zijn. We zullen ons ons aan het eind van de middag in Sanur laten afzetten. De bagage gaat met de bus mee. Voor het ontbijt regelen we een chauffeur aan wie we al verteld hebben waar we allemaal naar toe willen en rond half negen vertrekken we. Als eerste gaan we naar de Goa Gajah (Olifantsgrot). Die valt een een beetje tegen.

    Goa Gajah, ook wel Olifantsgrot genoemd, is in 1922 door Nederlandse archeologen blootgelegd. Onduidelijk is wanneer deze grot precies is gemaakt. Maar al in de 11e eeuw wordt melding gemaakt van de Olifantenrivier, waarmee mogelijk een verband is. Het beeld links voor de grot is zo'n duizend jaar oud. De ingang is versierd met fantastische figuren: demonen, dieren en planten. Het monsterachtige hoofd met wijd open mond dat boven de ingang hangt lijkt met zijn handen de rots op te tillen. De grot heeft een 13 meter lange gang die uitkomt op een T-splitsing. Aan het uiteinde van de gangen staan beelden. De meeste beelden in de grot zijn overigens gestolen, de laatste in 1992. Voor de grot liggen twee heilige bassins, met zes vrouwenbeelden die water spuwen. Deze werden pas in 1954 ontdekt. Naast de tempel kun je een trap naar beneden, waar een bijna sprookjesachtig bos te vinden is.

    Dan rijden we naar Pura Tirta Empul in Tampaksering. Dat is zeer de moeite waard. Al die mensen die baden in het heilige water, de biddende mensen bij de tempel, de hele sfeer .... geweldig!! Het is er erg druk, vooral bij de baden waar de mensen in de rij staan om bij het heilige water te kunnen komen. Maar ook bij de tempel zijn er veel mensen: ze zitten te bidden, ze brengen offers, er is gamelanmuziek. Vanzelfsprekend moeten we bij deze heilige tempel een sarong aan. Het is allemaal zeer indrukwekkend en we kunnen hier wel uren rondkijken!

      

    De Pura Tirta Empul is een hindoeïstische tempel en werd volgens de inscriptie gebouwd in 926 (of 962?)  rond de geiser van Tampaksiring en is beroemd om zijn heilige water. In dit complex vinden ook belangrijke reinigingsrituelen plaats. Deze tempel wordt tot één van de zes belangrijkste tempels van Bali beschouwd.  De naam Tirta Empul betekent 'kristalheldere stroom' of 'heilig bronwater'. De heilige bron heeft volgens de Balinezen heilzame krachten en wordt gezien als het meest heilige water van Bali. In 1964 is het complex volledig gerestaureerd. De entree van het complex is een typisch Balinese gespleten poort. In de drie binnenplaatsen en een heilige tuin liggen paviljoens waar goden worden vereerd. Ook de god Indra, die volgens de legende de bron heeft geschapen, wordt geëerd. Toen zijn strijdkrachten  door Mayadanawa waren vergifitigd, boorde hij een gat in de grond om een fontein van 'onsterfelijkheid' te maken, waarmee hij zijn vergiftigde leger weer tot leven kon wekken. Van het hele eiland komt men jaarlijks hierheen om zich onder te dompelen in dit heilige water en uitgebreide offerrituelen te doen. Vaak neemt men water in flessen mee naar huis.

    De chauffeur brengt ons vervolgens naar een plantage waar ze koffie, cacao, fruit en specerijen verbouwen. Dit bezoekje stond niet op ons verlanglijstje, maar vooruit ... we hebben inmiddels wel trek in koffie en de chauffeur krijgt commissie als hij weer een paar klantjes brengt. Het klinkt blasé, maar de meeste planten die ons worden getoond kennen we al van vorige reizen. Wel verbazen we ons over de grootte van de passievrucht, die hier bijna 20 cm groot is. We krijgen 12 kopjes met verschillende soorten koffie, cacao en thee om te keuren. Uit nieuwsgierigheid bestellen we een kop 'kopi luwak'. Deze koffie is zeker lekker, maar is wat ons betreft absoluut de prijs niet waard.

    Kopi Luwak is gemaakt van de duurste koffiepit ter wereld. De koffiebonen worden gehaald uit de uitwerpselen van de civetkat, die ze opeet en uitscheidt zonder ze te verteren. Tijdens dit proces gaan de koffiebonen gisten door maagzuren en enzymen, waardoor ze zo'n bijzondere smaak krijgen. Na een flinke wasbeurt worden de pitten vaak geroosterd om de smaak te behouden. Het zoekproces is lastig en dit zorgt voor de exclusiviteit en de hoge prijs van de koffie

    Nu willen we Ye Pulu met het beroemde reliëf zien.

    Yeh Pulu is een tempel die met name bekend staat vanwege haar bas-reliëfs uit de 14e eeuw. Het mysterieuze, 27 m lange en 2 m hoge rotsreliëf ligt temidden van de rijstvelden. De reliës van Yeh Pulu zijn uniek in hun soort. De naam Yeh Pulu staat voor de Watertempel van de Rijstpot, wat achter in een klein tempeltje te zien is. Daar sijpelt bronwater uit een rijstpot. De tekeningen gaan over het dagelijkse leven, te zien zijn onder meer de jacht op een wild zwijn, een vrouw in haar huis en een paar mannen te paard. Ook zijn er diverse afbeeldingen van dieren te zien. Wetenschappers hebben nog niet achterhaald wat de functie is van de reliëfs; volgens de meeste geleerden stammen ze uit de 14e eeuw, maar geheel zeker is het niet.

    Na Ye Pulu, waar geen toerist te zien is, rijden we verder naar de oostkust. Inmiddels is het lunchtijd en we eten in het kustplaatsje Candi Dasa. Ons volgende doel is het waterpaleis van Tirtagangga. Dit is nu een soort pretpark geworden.

    Het waterpaleis van Tirtagangga is in 1948 gebouwd en werd door de koning en zijn familie  gebruikt om te rusten en te relaxen. Nu wordt het  door de lokale bevolking gebruikt om te baden en te zwemmen. Tirtagangga betekent  letterlijk "water uit de Ganges" en het heilige bronwater van het paleis mag alleen worden gebruikt voor tempelfestivals en ceremonies. Eigenlijk is het een waterpark. De door een bron gevoede vijvers vormen in een prachtig aangelegde tuin een sierlijk geheel met de grote Balinese beelden waaruit water stroomt. Deze watertuin is ruim 1 hectare groot. Van de enorme hoeveelheid schoon bronwater wordt eenderde gebruikt als drinkwater voor de stad Amlapura. De rest stroomt via het bovenste zwembad, het lagere zwembad en de vijvers tenslotte als irrigatiewater over de rijstvelden. Het water van één van de bronnen van Tirtagangga is heilig en wordt gebruikt bij ceremonies.

    En als laatste op het verlanglijstje staat het dorp Tenganan, waar we even rondlopen.

    Het dorp Tenganan onderscheidt zich van andere traditionele dorpen op Bali door zijn bouw, de rust en door zijn inwoners. Auto’s en scooters mogen het dorp niet in, het meeste geluid komt van de kraaiende hanen. Tussen alles door grazen grote, vredelievende buffels. In dit geheel ommuurde dorp, dat vermoedelijk uit de 11e eeuw stamt, heerst een serene rust. Men betreedt Tenganan door een van de vier smalle toegangspoorten. Het dorp is langgerekt en bestaat uit een aaneenschakeling van getrapte plateaus. Het verschil in hoogte en het plaveisel van keien zorgen voor een goede afwatering. De huizen zijn identiek en in het midden van het dorp zijn de openbare ruimtes. In dit dorp wonen de Bali Aga, de oorspronkelijke, niet-hindoeïstische bewoners van Bali.

    Geschiedenis/gebruiken. De Bali Aga woonden al op Bali lang voordat in de 13e eeuw het hindoeïsme op het eiland geïntroduceerd werd. Dit oude volk leeft geïsoleerd van de overige Balinezen sedert 1343, omdat zij het kastensysteem niet willen aanvaarden. Hoewel de Bali Aga Hindoe zijn, leven zij grotendeels nog volgens de animistische leer. Kinderen groeien niet op in de de hut van hun ouders, maar worden  gescheiden in jongens -en meisjesgroepen en voorbereid op hun latere taken in de dorpsgemeenschap. De bewoners worden geacht alleen mensen uit het dorp zelf te trouwen(zuiverheid van het bloed).Omdat dat langzamerhand een probleem werd, zijn hier creatieve oplossingen voor bedacht. Sinds kort heeft de dorpsraad besloten dat een nieuwe inwoner een nep- crematieritueel kan ondergaan, waarbij hij of zij wordt ‘teruggebracht’ als een Tenganian. Dit maakt het mogelijk om met iemand te trouwen buiten het dorp zonder te verhuizen uit Tenganan, dit mocht voordien niet. De mensen van Tenganan weten zeker dat ze afstammelingen zijn van de goden. Ze zijn aanhangers van het Hindu geloof, maar ze praktiseren tot op de dag van vandaag een religie die uit het pre-Hindu tijdperk komt. Een heilige tekst vertelt de Bali Aga dat ze hun land goed dienen te onderhouden om zo de afstammelingen van hun ‘schepper’ Batara Indra te eren. Dit verklaart waarom ze nog steeds vasthouden aan de authentieke manier van leven, ook al zijn moderne symbolen als televisie, telefoon en motoren het dorp binnengedrongen. De bewoners van Tenganan gaan op een bewuste en duurzame manier met de natuur om. Misschien wel omdat ze zo’n grote diversiteit natuurlijke materialen nodig hebben voor hun rituelen en ceremonies. In Teganan vindt men ook twee uitstervende kunststromingen: het met de hand weven van de dubble ikat  en de lontarbeschildering.

    Het begint al schemerig te worden als we richting Sanur rijden. We weten nu ook hoe het is om op Bali in de spits te rijden: wat een gekkenhuis met die gigantische hoeveelheden bromfietsen. En hard dat ze gaan...! Hele gezinnen erop. We zagen een moeder achterop de brommer bij 70 km/uur de baby de fles geven! De enorme drukte heeft ook te maken met het feest van gisteren; iedereen gaat na het familie bezoek weer naar huis.

    Na een lange dag met veel indrukken zijn we rond zes uur bij het hotel in Sanur. Omdat het al donker is als we aankomen eten we een hapje in de buurt van het hotel.

    Dag 21 – vrijdag 25 oktober, Sanur

    Sanur ligt aan de zuidoostelijke kant van Bali. Het vissersdorp is in de loop der jaren uitgegroeid tot een bekende vakantiebestemming. Het is de oudste badplaats van Bali; internationale filmsterren zoals Chrlie Chaplin  hebben Sanur in de dertiger jaren al op de kaart gezet. Tegenwoordig wordt dit plaatsje vooral bezocht door mensen die Nusa Dua te duur en Kuta en Legian te druk en lawaaiig vinden. De baai waaraan Sanur ligt wordt afgeschermd door een koraalrif, waardoor de zee rustig is en de branding gering. Dit koraalrif is grotendeels stuk en oninteressant om te snorkelen. Als het eb is staat er slechts een klein laagje water, waarin zwemmen nauwelijks mogelijk is. Daarom hebben de meeste hotels hier ook een zwembad. Het zandstrand is zo'n 7 km lang en er liggen veel jukungs, de typisch Balinese vlerkprauwen met een boeg in de vorm van een vissenkop en een driehoekig zeil. Tussen het strand en de hotels van Sanur loopt een lang voet-/fietspad met palmbomen. Langs dit pad ligt een aantal restaurants en daarmee is Sanur een van de weinige plaatsen op Bali waar je direct aan het strand kunt eten. Hier staat ook het Bali Beach Hotel, dat in 1966 gebouwd werd  met geld dat Japan na de oorlog aan Indonesië betaalde. Gelukkig zijn de Balinezen er op tijd achter gekomen dat ze hun kust niet moesten vervuilen met dergelijke hoogbouw en mag er nu niet meer gebouwd worden hoger dan de kruin van een palmboom.

    Bij daglicht zien we waar we gisteren beland zijn. Het is een groot complex met twee zwembaden en een weelderige tropische tuin. In de loop van de ochtend lopen we richting zee en daar over het verharde pad dat langs het strand loopt een eind naar het noorden. Het is volgebouwd met grote hotels en daar tussen kleine winkeltjes met goedkoop spul. Het hoogseizoen is voorbij en het straalt allemaal een beetje lamlendigheid uit, zowel bij de Balinezen als bij de toeristen. We lopen via de stad terug. Ook hier worden we niet vrolijk van: net als aan het strand het ene café naast het andere restaurant. Verder is er eigenlijk niets. En zo zachtjesaan word ik een tikkie gestoord van elke minuut "hello, how are you?". Het interesseert ze niets en gaat alleen om geld, dus uiteindelijk geef ik ook geen antwoord meer. Omdat we geen zin hebben om weer ergens te gaan lunchen halen we bij de supermarkt wat yoghurtjes en wat crackers en plakjes kaas.'s Middags posteer ik me met een boek op een ligbedje onder een boom bij het zwembad.

    Halverwege de middag lopen we uit louter verveling de stad nog weer eens in, want het lezen en puzzelen hangt me inmiddels behoorlijk de keel uit. Nee, dit is niets voor ons; wat is Sanur een vreselijk saaie stad! In een van de weinige fatsoenlijke winkels kopen we een aardige zilveren ring en drinken daarna op een terras nog een ice-coffee. 's Avonds eten we voor het laatst gezamenlijk met de reisgenoten.

    Dag 22 – zaterdag 26 oktober, Vertrek Sanur

    Aan alles komt een eind en vandaag is het de laatste dag. We hebben wel weer zin om naar huis te gaan, het is mooi geweest. Na het ontbijt lopen we op ons gemak weer via het pad langs het strand dezelfde weg als gisteren. We gaan op zoek naar het le Mayeur Museum, waar we gisteren aan voorbij zijn gelopen. En ook nu lopen we er weer bijna langs. De schilderijen en tekeningen zijn de moeite waard, alleen is het jammer dat alles achter glas is tentoongesteld waardoor er veel verloren gaat vanwege de spiegeling.

     Le Mayeur Museum.  Adrian-Jean Le Mayeur (1880-1958), een Belgische schilder, vestigde zich in 1932 in Sanur, omdat zijn familie zijn passie voor schilderen niet steunde. Drie jaar later trouwde hij met de beroemde en beeldschone legong-danseres Ni Pollok. Na de dood van Ni Pollok (1985) werden woonhuis en atelier een museum. Dit is een prachtig voorbeeld van de Balinese architectuur. De luiken hebben prachtig houtsnijwerk dat het uit de negende eeuw daterende Javaanse verhaal ‘Ramayana’ uitbeeldt. Binnen hangen ongeveer 90 schilderijen van Le Mayeur. Naast werken die Le Mayeur maakte tijdens zijn reizen in Europa en Afrika vallen vooral zijn postimpressionistische schilderijen op, met vooral exotische Balinese vrouwen. Hiervoor stond meestal zijn vrouw model. Het gebouw ziet er nog precies hetzelfde uit als de dag dat hij stierf in 1958.

     Een kop koffie op het strand. En wat gebeurt er als je niets te doen hebt? Dan ga je winkeltjes kijken. Resultaat: een azuurblauw strandjurkje, zo'n luchtig niemendalletje, en een grijs heel los gebreid zomervestje. Weer terug op de kamer gaan we de grote tassen inpakken en eten we voor de kamer een kleinigheid, want om half een moeten we van de kamer af. Eén kamer wordt aangehouden, zodat we daar nog gebruik van kunnen maken. Ook alle bagage wordt hier verzameld. Vanwege de verwachte files vertrekken we al om half vier naar het vliegveld. Maar de files blijken er niet te zijn en we zijn er binnen 25 minuten, dus veel en veel te vroeg. Uiteindelijk vertrekken we met 25 minuten vertraging naar Singapore. Daar hebben we, mede door de vertraging, heel weinig overstaptijd en komen hijgend van het harde lopen (het vliegveld van Singapore is enorm groot) zo het vliegtuig binnenvallen. Ook deze vlucht vertrekt te laat.

    Dag 23 – zondag 27 oktober, Aankomst Amsterdam

    Na een lange vlucht met heel veel en langdurige turbulentie landen we, natuurlijk ook weer te laat, om tien voor zeven op Schiphol. Het duurt vrij lang voordat we de bagage hebben. Stef staat ons al op te wachten; de lieverd moest er al om half vijf zijn bed voor uit! Rond negenen  zijn we weer thuis in Ruurlo: moe, maar voldaan.

     

    Koning Aap

    Home Reizen van Jan en Carla